Pedagogiek
in praktijk

Wij van de HBS. Terug naar de beste school van Nederland

Auteurs: Roelof Bouman & Henk Steenhuis
Door: Bas Levering

Als je het op voorhand eens bent met de claims die zijn neergelegd in de pretentieuze titel van het boek van Roelof Bouwman en Henk Steenhuis Wij van de HBS. Terug naar de beste school van Nederland, moet je als recensent wel erg op je hoede zijn. Het gevaar van een kritiekloze bespreking is dan wel erg groot. Ter verdediging van die vooringenomen opstelling wil ik aanvoeren dat ik door de jaren heen al elementen van die stelling heb onderbouwd. Zo schreef ik uitgebreid over mijn onvergetelijke leraar tekenen en kunstgeschiedenis Bussemaker. Ook besteedde ik bijvoorbeeld aandacht aan mijn lerares Frans, juffrouw Van der Sluis. Daarbij ging het vanzelfsprekend over mijn eigen particuliere ervaringen op de Gemeentelijke HBS in Utrecht, waar ik van september 1959 tot juli 1965 dagelijks naartoe fietste. De herinneringen aan die school, die door het lezen van het boek werden opgeroepen, waren eenvoudigweg niet te weerstaan.

Mijn HBS-tijd viel in de periode die voorafging aan de revolutie van de jaren zestig, die de verhoudingen in het onderwijs sterk zou veranderen. Een paar jaar na mijn eindexamen kwam na de invoering van de Mammoetwet een einde aan het middelbare schooltype met zijn brede vakkenpakket. Ik heb mij altijd al gerealiseerd hoe bijzonder dat brede vakkenpakket was. En hoe bijzonder het was, dat veel getalenteerde leerlingen die drie vreemde talen, die verschillende wiskundeonderdelen en al die andere onderdelen naast elkaar met betrekkelijk gemak aankonden. Een groot deel van het lerarencorps van onze school was gepromoveerd. Dat past volgens het boek in het algemene beeld. Het statige gebouw aan de Catharijnesingel, dat nu is opgenomen in het gebouwencomplex van de Utrechtse Rechtbank, was voorzien van zeer goed geoutilleerde practicumlokalen voor scheikunde en natuurkunde waar amanuensis Van Engelen in zijn eeuwige witte jas de proefopstellingen voorbereidde. Van begin tot eind heb ik er een verrukkelijke tijd gehad. Totdat ik in de vierde klas zat, was het mij volkomen ontgaan dat er onderscheid tussen leerlingen werd gemaakt. In dat jaar werden er verkiezingen gehouden voor het bestuur van de schoolvereniging Astra. De ouders van twee leerlingen, die zich verkiesbaar hadden gesteld en zeker gekozen zouden zijn, ontvingen thuis een brief van de directie met de mededeling dat het bestuurswerk waarschijnlijk de overgang naar het examenjaar in gevaar zou brengen. Het waren de kinderen van de fabrieksdirecteuren die voorbestemd waren om die posities te bezetten.

Het boek van Bouwman en Steenhuis gaat over de Hogere Burgerschool die tussen 1864 en 1974 door enkele honderdduizenden scholieren werd bezocht. Het toont overtuigend hoe bijzonder de door Rudolf Thorbecke geïnitieerde onderwijsvernieuwing is geweest. De liberale staatsman had Nederland in 1848 de grondwet geschonken, waarmee de macht des konings echt aan banden werd gelegd. De bestuurlijke indeling van Nederland – met rijk, provincies en gemeenten – is van zijn hand. Dat zogenoemde ‘Huis van Thorbecke’ kraakt aan alle kanten, maar staat nog altijd overeind. De HBS creëerde hij als minister van Binnenlandse Zaken in 1863 in het kader van de Wet op het middelbaar onderwijs. Naast de gymnasia, die het voorportaal van de universiteiten vormden, moest er een plaats zijn waar de grote middenklasse werd voorbereid op een ‘werkkring in de nijvere maatschappij’. Wat een inzicht! De industrialisering begon ook hier op gang te komen en om de sprong naar de toekomst mogelijk te maken waren er goedopgeleide fabrikanten en industriëlen nodig, capabele ambtenaren, bekwame middenstanders en geschoold kantoorpersoneel. Dat Thorbecke een echte liberaal was, moge blijken uit het feit dat hij het bijvoorbeeld in 1869 nog altijd niet nodig vond om iets te doen aan de kinderarbeid, waarnaar al sinds begin jaren veertig onderzoek werd gedaan. Hij was van oordeel dat de kinderarbeid vanzelf zou verdwijnen als de gezinshoofden meer zouden gaan verdienen en zag daarom niets in wettelijke maatregelen. Hij kreeg gelijk. Na de invoering van de Kinderwet in 1874 zou het nog twintig jaar duren voordat er werd gehandhaafd. Maar toen het om zijn HBS ging, was hij allesbehalve terughoudend met overheidsinitiatief. Het Rijk nam de verplichting op zich om ten minste vijftien modelscholen te stichten. Aansluitend zouden gemeenten verantwoordelijk worden voor het inrichten van de HBS’en, daartoe financieel ondersteund door het Rijk. HBS-leraren kregen ongeveer twee keer zoveel betaald als hun collega’s op de gymnasia.

Dat ‘Wij van de HBS’ slaat natuurlijk op het groepsgevoel dat onder HBS’ers zou hebben geheerst. Persoonlijk staat mij daar niet zoveel van bij, al kan ik me nog wel heel goed herinneren dat ik van het dedain van de gymnasiasten uit mijn tijd maar weinig begreep. Dat gestuntel als ze zich gezamenlijk over een stukje tekst van Plato bogen! De scheiding tussen het voorbereidend wetenschappelijk en middelbaar onderwijs, die Thorbecke graag gehandhaafd had gezien, was toen ik in 1965 eindexamen HBS-B deed nagenoeg opgeheven. Veruit de meeste van mijn klasgenoten studeerden door aan Universiteit of Technische Hogeschool. Ik begrijp dat dat het is wat lezers van na de Mammoetwet in het boek kan tegenstaan. Die toon alsof alles wat erna kwam alleen maar minder kon zijn. De nieuwe opdracht vanaf de jaren zestig van de vorige eeuw kon niet anders zijn dan dat het aantal studerenden in het hoger onderwijs drastisch omhoog moest. De HBS was onmiskenbaar elitair. Je kwam er ook niet zomaar op. In de laatste klassen van de lagere school werd voor de kinderen die geschikt geacht werden om voor het toelatingsexamen op te gaan een aparte opleiding ingericht. Op pagina 116 van het boek staan de aardrijkskundeopgaven van het toelatingsexamen uit 1937 afgedrukt.

Een keur aan onderwerpen komt in het prachtig geïllustreerde fors gebonden boek in afzonderlijke hoofdstukken aan de orde. Van de 19 Nederlandse Nobelprijswinnaars ooit kwamen er 14 van de HBS. Ze worden in een apart hoofdstuk geportretteerd. Er is een indrukwekkende kroniek van een HBS in oorlogstijd met vooral dappere leraren. In het hoofdstuk gewijd aan de in de oorlog overleden leraren wordt hun uitzonderlijke kwaliteit uitdrukkelijk afgezet tegen het huidige beeld van het grote aantal onbevoegde leraren voor de klassen in het voortgezet onderwijs. Ook is er een hoofdstuk over de HBS in de romanliteratuur en één over de HBS in Nederlands-Indië. Bouwman en Steenhuis hebben vooral een toegankelijk boek willen schrijven. Ze legden aan een tiental bekende Nederlanders die de HBS doorliepen een aantal niet al te diepgravende vragen voor. Hun antwoorden staan door het boek heen tussen de inhoudelijke hoofstukken door. Ik zie wel dat het onvermijdelijk is dat ook ruime aandacht aan de verliefdheden wordt besteed, maar het resultaat is ook in dit geval vaak onmogelijk truttig. Een groot aantal bekende leerlingen maken door de HBS een enorme sprong. Schrijver-bioloog Maarten ’t Hart, zoon van een doodgraver, is in zijn dankbaarheid jegens de HBS het meest uitgesproken. Ook oud-minister van Financiën en bankier Gerrit Zalm, zoon van een kolenboer, is zich van de betekenis van de HBS voor zijn ontwikkeling zeer bewust. In het langste hoofdstuk ‘Terug naar school’ putten Bouwman en Steenhuis uitgebreid uit voorhanden gepubliceerde memoires van BN’ers voor een beeld van de HBS door de jaren heen. Op die manier blijft helaas onduidelijk wat de HBS-leraren, buiten de hun uitzonderlijke scholing, tot zulke goede leraren maakte. Dat hebben de geraadpleegde auteurs zichzelf namelijk helemaal niet afgevraagd.

Wat ik nog van mijn leraren en leraressen op de HBS weet, is dat ze optimaal gebruikmaakten van de vrijheid die ze in hun eigen klas genoten. Ik herinner mij vooral ook dat ze ons buitengewoon serieus namen en wij hen. Mijn geschiedenisleraar De Jong kondigde in zijn eerste les in de eerste klas aan dat hij ons college zou geven zoals dat op de universiteit gebruikelijk was. Het uitgewerkte collegedictaat zou uiteindelijk als te bespreken werkstuk dienst doen. Meneer Emmer, mijn leraar geschiedenis in de latere jaren, tekende historische kaarten, die hij als het in de les paste in de ook eigenhandig gefabriceerde houten wissellijst aan de wand van zijn lokaal hing. Ook het felle debat dat hij met klasgenoot Hans Jurgens voerde over de vraag of Rotterdam als open of als gesloten stad gekwalificeerd moest worden en of de Duitsers het recht hadden gehad de stad te bombarderen, staat me helder voor de geest. Er heerste in de eerste helft van de jaren zestig op mijn HBS een uitgesproken coöperatieve sfeer. Toen de leraar muziek, USO-dirigent Jaap de Lange, het plan opvatte om een schoolkoor op te richten hadden wij, jongens van de derde klas, ons niet opgegeven omdat we dachten dat die baard in de keel een belemmering zou vormen. De Lange ging met leraar Engels Leopold de klassen rond omdat hun oproep te weinig aanmeldingen had opgeleverd. Op 4 mei 1962 klonk in het trappenhuis van de school uit 120 kelen het Ave Verum van Mozart. De andere leerlingen wisten niet wat ze hoorden.

 

Roelof Bouman & Henk Steenhuis (2017). Wij van de HBS. Terug naar de beste school van Nederland. Amsterdam: Meulenhoff. ISBN 9789029091312; 280 pagina’s; €19,99.

 



Naar homepage