Pedagogiek
in praktijk

Vooroordelen over eenoudergezinnen

Eenoudergezinnen hebben een negatief imago bij de meeste mensen. Belangenorganisaties van eenoudergezinnen klagen dat er veel vooroordelen bestaan en dat alleenstaande ouders en hun kinderen het daardoor extra moeilijk hebben. In zijn proefschrift Mamma, is het waar? onderzocht Kees van Gelder in hoeverre deze negatieve beoordeling terecht is.

Kees van Gelder

Eenoudergezinnen hebben een negatief imago bij de meeste mensen. Belangenorganisaties van eenoudergezinnen klagen dat er veel vooroordelen bestaan en dat alleenstaande ouders en hun kinderen het daardoor extra moeilijk hebben. In zijn proefschrift Mamma, is het waar? onderzocht Kees van Gelder in hoeverre deze negatieve beoordeling terecht is.

De titel van mijn proefschrift Mamma, is het waar? behoeft enige uitleg. De studie is begonnen op initiatief van enkele organisaties van eenoudergezinnen, waaronder BOEG (Belangen Organisatie Eenouder Gezinnen). Tijdens één van de bijeenkomsten van BOEG nam een alleenstaande moeder het woord en vertelde over haar elfjarige dochter, die gehoord had dat kinderen uit eenoudergezinnen het heel moeilijk hebben, veel ruzie maken, arm zijn, slecht kunnen leren en vaak stelen. Zij had haar moeder toen gevraagd: 'Mamma, is het waar wat ze over ons gezin zeggen?'. De moeder zei dat zij daar nu wel eens een goed antwoord van BOEG op wilde hebben. BOEG besloot dat het hoog tijd was om de feiten op een rijtje te krijgen. Langs diverse wegen kreeg ik de gelegenheid om allerlei onderzoeksresultaten te bundelen en tegen elkaar af te wegen. De kernvraag was of eenoudergezinnen het slachtoffer zijn van negatieve beeldvorming over hun gezinsvorm, of dat er terecht bij velen de indruk bestaat dat het eenoudergezin een relatief slechte omgeving is om kinderen op te voeden.

Eenouderkinderen worden snel zelfstandig en groeien wat sneller op dan kinderen in tweeoudergezinnen.

Het onderzoek heeft het karakter van een literatuurstudie; een speurtocht naar de resultaten van onderzoekingen waarin een- en tweeoudergezinnen met elkaar vergeleken zijn. Meegenomen zijn alle onderzoeksresultaten die gepubliceerd zijn in het Engels, Frans, Duits of Nederlands in de hele wereld van 1980 tot 2000. (circa duizend onderzoekingen), inclusief mijn eigen onderzoeken in deze periode. Met het eindresultaat weten we nu wat het wetenschappelijk onderzoek in de genoemde periode heeft opgeleverd. Hiermee komt de discussie niet ten einde, want de maatschappelijke positie van verschillende gezinstypen is steeds in beweging en de bevindingen over de jaren 1980-2000 kunnen in de 21e eeuw weer achterhaald zijn.

Een negatief oordeel
Om te beginnen is het van belang om te bekijken of er in de samenleving inderdaad negatief geoordeeld wordt over eenoudergezinnen. Deze gezinsvorm komt tenslotte steeds vaker voor en de opvattingen worden toleranter en moderner. Desalniettemin blijkt dat 80% van de Nederlandse bevolking vindt dat een kind een vader én een moeder nodig heeft om gelukkig op te kunnen groeien en 63% is van oordeel dat kinderen negatieve gevolgen ondervinden van het leven in een eenoudergezin. In Zuid- en Oost-Europa is bijna iedereen van mening dat een jeugd zonder vader én moeder schadelijk voor een kind is.

Behalve deze resultaten van opinieonderzoek zijn ook de ervaringen van eenoudergezinnen zelf van belang. Uit een groot aantal onderzoekingen komt naar voren dat zij zich op de vingers gekeken voelen. Dit legt een druk op de opvoeding en op het functioneren van ouders en kinderen in de samenleving, bijvoorbeeld op school. Zij hebben het gevoel dat er van tevoren al problemen verwacht worden en dat zij het beter moeten doen dan een ander om geaccepteerd te worden. Bovendien, als er al eens een probleem is - en in welk gezin is dat niet het geval - wordt de oorzaak daarvan vrijwel automatisch gezocht bij het ontbreken van een ouder, zonder dat er serieus gekeken wordt naar andere mogelijke oorzaken, die er ook kunnen zijn.

Wat we wel kunnen zien is dat de gronden voor het negatieve oordeel over eenoudergezinnen in de loop der tijd verschoven zijn. In het verleden werd deze gezinsvorm afgekeurd omdat zij moreel onvolwaardig was. Het was een schande om te scheiden of ongehuwd moeder te zijn. Tegenwoordig speelt deze morele veroordeling geen belangrijke rol meer. Het negatieve oordeel is nu vooral gebaseerd op de veronderstelde gevolgen voor het kind. Het eenouderkind zou zich ongunstig ontwikkelen en een grote kans hebben op allerlei problemen. Deze accentverandering is in zoverre een voordeel, dat het hier om feiten gaat waarvan onderzocht kan worden of ze waar zijn; bij morele beoordelingsmaatstaven gaat dat niet.

Terecht of vooroordeel
In de praktijk is het niet zo eenvoudig te bepalen of de negatieve beoordeling terecht is of een vooroordeel. De vele onderzoekingen bevatten nogal eens tegenstrijdige resultaten. Er bestaat een onderzoeksmethodiek om hiermee om te gaan: de meta-analyse. In de meta-analyse worden de resultaten van een groot aantal onderzoekingen, die niet met elkaar overeenstemmen, tegelijk bekeken. Op grond van statistische bewerkingen kan dan worden nagegaan welke van de gevonden resultaten waarschijnlijk de juiste zijn. Dit is een zeer bewerkelijke analyse die per onderwerp apart moet worden uitgevoerd. Over de bestudeerde periode zijn er een stuk of tien verricht, waarvan ik dankbaar gebruik heb kunnen maken bij de ordening van het vele materiaal.

De benadering waarbij het opgroeien in een eenoudergezin als een risicofactor wordt bestempeld, heeft een stigmatiserende werking.

De vraag of eenouderkinderen het slechter doen dan tweeouderkinderen kan niet zomaar over de hele linie eenduidig beantwoord worden. Je moet daarbij onderscheid maken naar verschillende aandachtsvelden, zoals gezondheid; welbevinden, zelfconcept en ontwikkeling; ouder-kind-relaties; kind-kind-relaties; relatie met de afwezige ouder; relaties met (andere) personen buiten het gezin en het eenouderkind op school.

Gezondheid
Er bestaan geen duidelijke verschillen in gezondheid tussen een- en tweeouderkinderen. Toch is de beleving die alleenstaande ouders van de gezondheid van hun kinderen hebben, veel negatiever dan die van ouders uit tweeoudergezinnen. Ouders die aan relatief veel stress blootstaan hebben de neiging de gezondheid van hun kinderen somberder in te zien dan ouders bij wie dat niet het geval is (bij gelijke gezondheid volgens medische tests).

Welbevinden, zelfconcept en ontwikkeling
Er zijn kleine verschillen in welbevinden en zelfconcept tussen een- en tweeouderkinderen, die in het algemeen in het nadeel van eenouderkinderen zijn. Hiervoor zijn verschillende oorzaken, waarvan de belangrijkste de conflictsituatie tussen de ouders is die vooraf gaat aan hun breuk en het ontstaan van het eenoudergezin. Conflictsituaties tussen ouders hebben over het algemeen een zeer nadelige invloed op kinderen. Deze problematiek ontstaat dus niet in het eenoudergezin. Het gaat om voortslepende effecten van conflictueuze tweeoudergezinnen.
Eenouderjongens die bij de moeder wonen, moeten vaak zoeken naar hun geslachtsidentiteit omdat zij geen vanzelfsprekend voorbeeld in huis hebben. Dit proces gaat gepaard met vallen en opstaan.

Ouder-kind-relaties
In pas ontstane eenoudergezinnen wordt de ouder-kind-relatie gekenmerkt door onzekerheid. De kinderen weten nog niet waar zij aan toe zijn. Na verloop van tijd stabiliseren de verhoudingen zich. In dit 'gestabiliseerde' eenoudergezin is de affectieve band tussen ouder en kind over het algemeen zeker niet slechter dan in tweeoudergezinnen. Omdat de ouder alleen is, spreekt hij of zij de kinderen, vooral als ze wat ouder zijn, meer aan als 'junior partner' en deelt taken en verantwoordelijkheden met hen. Eenouderkinderen worden snel zelfstandig en groeien wat sneller op dan kinderen in tweeoudergezinnen. Wanneer dit niet overdreven wordt, is het een goede voorbereiding op de volwassenheid.

Kind-kind-relaties
Als er meer kinderen zijn in een eenoudergezin, wordt hun onderlinge relatie vaak gekenmerkt door ambivalentie. Er is nog maar één ouder die zij samen moeten delen. Zij trekken naar elkaar toe, maar stoten elkaar ook weer af door onderlinge concurrentie (vooral als het jongens zijn). Zij zijn rivalen die elkaar ook niet zouden willen missen.

Relatie met de afwezige ouder
In ruim tweederde van de gevallen bestaat er nog regelmatig contact tussen de kinderen in het eenoudergezin en de afwezige ouder. Tieners staan vaak erg kritisch tegenover het contact met de afwezige ouder, terwijl jongere kinderen dikwijls blij met iedere vorm van contact zijn. Slechts in een minderheid van de gevallen overleggen beide ouders met elkaar over opvoeding, andere belangrijke beslissingen en problemen van het kind.
De ouders hebben over het algemeen de behoefte om zich van elkaar los te maken, maar kunnen dit toch niet volledig realiseren, omdat zij samen kinderen hebben. De kinderen willen, vooral op jongere leeftijd, de ouders graag zo dicht mogelijk bij elkaar houden. Deze tegengestelde behoeften van ouders en kinderen kunnen zoveel spanning geven dat de contacten met de afwezige ouder bemoeilijkt worden.

Relaties met andere personen buiten het gezin
Het komt vaak voor dat familieleden van de kant van de niet-verzorgende ouder uit het netwerk van eenouderkinderen wegvallen. Dit is moeilijk voor deze kinderen en zij kunnen hier zelf weinig aan veranderen. Eenouderkinderen hebben gemiddeld wat minder vrienden en/of vriendinnen dan tweeouderkinderen; het gaat hierbij om een klein verschil. Eenouderkinderen zijn wat minder intiem in hun relaties met leeftijdgenoten dan tweeouderkinderen. Toch gaan zij gemiddeld op wat jongere leeftijd over tot allerlei stappen die men in de levensloop zet met betrekking tot partnerrelaties: afspraakjes, verkering, seksueel contact, samenwonen, trouwen en kinderen krijgen. Op grond van de ervaringen die zij in hun ouderlijk gezin hebben opgedaan, maken zij zich weinig illusies. Zij zijn relatief kritisch en sceptisch, maar ook realistisch wat betreft relatievorming en -verbreking.

Het eenouderkind op school
Het schoolgedrag van eenouderkinderen wordt relatief vaak als storend ervaren, vooral bij jongens. Het gaat hier om het oordeel van leraren, die over het algemeen niet houden van druktemakers. Het is een feit dat de meeste eenouderkinderen zich niet makkelijk 'de les laten lezen'. In het eigen gezin past dit in de verhoudingen die ouder en kind samen ontwikkeld hebben, maar op school kan dit problemen opleveren.
De schoolprestaties van eenouderkinderen blijven volgens de meeste onderzoekingen wat achter bij die van tweeouderkinderen. Dit geldt vooral voor kinderen uit echtscheidingsgezinnen en veel minder voor kinderen die een ouder hebben verloren door overlijden. In veel gevallen was er al sprake van slechtere schoolprestaties voordat de ouders uit elkaar gingen. Opnieuw zien we hier de negatieve invloed op het functioneren van kinderen die uitgaat van conflict tussen de ouders.

Welvaart en armoede
De welvaart in deze tijd is groot. Toch zijn er ook nog veel gezinnen die in armoede moeten leven. Het is algemeen bekend dat armoede de ontwikkelingskansen van kinderen in veel opzichten kan belemmeren. Hoewel er ook genoeg eenoudergezinnen welvarend zijn, zijn er betrekkelijk veel eenouderkinderen die de negatieve gevolgen van armoede ervaren. Het is goed om zich te realiseren dat de problemen die hieruit voortvloeien, geen problemen van een bepaald gezinstype zijn, maar armoedeproblemen die in gelijke mate worden ervaren door kinderen uit arme tweeoudergezinnen.

Consequenties voor de pedagogiek in de praktijk
Uit het overzicht van onderzoeksresultaten blijkt dat de verschillen tussen een- en tweeouderkinderen over het algemeen gering zijn en lang niet altijd kunnen worden toegeschreven aan de verschillende gezinstypen waar deze kinderen uit voortkomen. Dat betekent dat het een verkeerde houding is om op voorhand problemen te verwachten bij kinderen die uit eenoudergezinnen komen. De benadering waarbij het opgroeien in een eenoudergezin als een risicofactor wordt bestempeld, heeft een stigmatiserende werking. Vooral (alleenstaande) ouders hebben hier last van, maar ook de kinderen laat een dergelijke houding van leraren en hulpverleners (die vaak voorkomt) niet ongemoeid. Zij voelen zich dan neergezet in het hoekje waar de klappen gaan vallen en raken gedemotiveerd om hard te werken aan hun ontwikkeling en ontplooiing.

Een open houding is daarom veel beter. Kinderen die problemen hebben, moeten geholpen worden. Kinderen die (nog) geen problemen hebben, moeten niet opgescheept worden met extra aandacht, ook niet als zij tot een zogenaamde risicogroep behoren, want dit werkt alleen maar averechts. En als er problemen ontstaan zijn bij eenouderkinderen, dan mag men er niet zonder meer van uit gaan dat de oorzaak ligt in het gezinstype waarin zij leven. Allereerst moet zorgvuldig onderzocht worden of er wellicht andere oorzaken van de problemen in het geding zijn. De opvatting dat kinderen die opgroeien in een eenoudergezin een grote kans op problemen hebben, is ongerechtvaardigd, en bovendien onrechtvaardig ten opzichte van deze kinderen en hun ouders.

Mamma, is het waar? Positieve en negatieve aspecten van het leven in eenoudergezinnen. Utrecht, 2000. De publicatie kan besteld worden bij het Verwey-Jonker Instituut, Tel.: 030-2300799.

Kees van Gelder heeft de studie Mamma, is het waar? verricht bij het Verwey-Jonker Instituut, waar hij tot voor kort senior-onderzoeker was. Momenteel werkt hij in dezelfde functie bij de Algemene Rekenkamer. Dit artikel schreef hij op persoonlijke titel.



Naar homepage