Pedagogiek
in praktijk

De spiegelneuronen zijn alweer van hun voetstuk gerold (Redactioneel PiP 101, februari 2018)

Als je als wetenschapper gehoord wilt worden, moet je tegenwoordig de vorderingen in je vakgebied wel met erg veel bombarie onder de aandacht brengen. Het is een probleem waaronder naast de sociale psychologie vooral de moderne hersenwetenschap sterk heeft geleden. Zo is het belang van de ontdekking van spiegelneuronen, halverwege de jaren negentig door de Italiaanse neurofysioloog Giacomo Rizzolatti, door sommige wetenschappers wel erg overdreven. Vilayanur Ramachandran (San Diego) vergeleek het belang ervan voor de psychologie met het belang van de ontdekking van het DNA voor de biologie. Spiegelneuronen konden op die manier een rol gaan spelen in de verklaring van nagenoeg alle bekende psychische verschijnselen en stoornissen, terwijl ze juist steunen op een uiterst smalle opvatting van empathie. Daarin schuilt een groot probleem.

In de hersenen is maar heel weinig te zien. Het was vanzelfsprekend een enorme stap vooruit toen men door middel van de f-MRI zichtbaar kon maken dat bij de uitvoering van bepaalde handelingen bepaalde hersendelen actief zijn, maar het was een enorme vergissing om te denken dat de vraag wat dat betekende gemakkelijk te beantwoorden zou zijn. Als we iemand zien die zichzelf met een hamer op de hand slaat, blijkt dat hetzelfde hersengebied te activeren als wanneer we zelf pijn hebben.

Dan is de verleiding heel groot om te concluderen dat de betrokken neuronen verantwoordelijk zullen zijn voor ons invoelend vermogen. Toch was de ophef uiterst merkwaardig. In de filosofie was de zogeheten analogieredenering als verklaringsmodel voor onze kennis van wat er in een ander omgaat namelijk al zo’n honderd jaar geleden afgeserveerd. Op YouTube wordt Bill Clintons ‘I feel your pain’ aangeprezen als de retorische truc om je gehoor te overtuigen. Het ging daarbij namelijk juist uitdrukkelijk niet om het voelen van dezelfde pijn, want die pijn had hij niet. Waarom schieten spiegelneuronen tekort om te kunnen verklaren hoe we weten wat er in een ander omgaat? Rizolatti ontdekte zijn spiegelneuronen in zijn onderzoek met makaken.

Ook onze eigen Frans de Waal heeft vanaf zijn boek Van nature goed (1996) gekapitaliseerd op een smalle opvatting van empathie die het delen van hetzelfde gevoel vooronderstelt, terwijl het spectrum van de sociomorele verschijnselen dat hij bij primaten beschreef nu juist zoveel breder en genuanceerder was. Binnen de psychologie bestaat er inmiddels een heldere kritiek op het smalle empathiedenken. Die kritiek wordt het helderst verwoord in Against empathy. The case for rational compassion (2016). Daarin laat de Amerikaanse psycholoog Paul Bloom zien dat empathie tot verkeerde beslissingen kan leiden. In de opvoeding kan het ertoe leiden dat we alles goed vinden omdat we het zo zielig vinden om onze kinderen wat dan ook te onthouden. Die smalle opvatting van empathie laat ons in het geval van rampen wel de portemonnee trekken, omdat we de verhongerende enkeling uit de campagnefilm niet meer van ons netvlies kunnen krijgen. Maar die empathie met de enkeling kan ons het zicht op het grotere geheel ook ontnemen en ons er zelfs onverschillig voor maken. Zoals Stalin al wist: ‘Eén dode soldaat is een tragedie, één miljoen dode soldaten is statistiek.’

Bloom pleit voor rationele compassie, een vorm van betrokkenheid die rechtstreeks tot helpen aanzet en waar volgens hem geen spiegelneuronen aan te pas komen. In 1923 publiceerde de Duitse filosoof Max Scheler Wesen und Formen der Sympathie, waarin hij liet zien dat het bij medelijden (compassie) uitdrukkelijk niet gaat om het hebben van hetzelfde gevoel. Als het om echte betrokkenheid gaat, kan dat eigen gevoel danig in de weg zitten. Het kan de toegang tot andermans gevoel blokkeren. Het is dan ook een misvatting om te denken dat de pedagogische en psychologische hulpverlener in staat zou moeten zijn om daadwerkelijk gevoelens met haar of zijn cliënt te delen om effectief te kunnen zijn. Het gaat er immers juist om dat hij of zij een hulpvaardige houding paart aan ‘begrip kunnen opbrengen voor gevoelens die hem of haar vreemd zijn’. Zo’n begripvolle hulpvaardige houding is niet louter emotioneel, maar ook niet alleen maar rationeel. Ze steunt niet op het hebben van hetzelfde gevoel. Ze steunt op het vermogen je een voorstelling te maken van wat het voor de ander betekent om een gevoel te hebben dat je zelf nooit hebt gehad en waarschijnlijk zelfs ook nooit zult hebben. Eigen gevoelens zijn natuurlijk niet onbelangrijk. Ze zijn een voorwaarde om te begrijpen welke betekenis gevoelens überhaupt voor mensen kunnen hebben. Maar om te kunnen begrijpen wat bijvoorbeeld echte depressiviteit voor een persoon betekent, heb je er weinig aan om iemand de maat te nemen met wat voor referentie aan je laatste dipje dan ook.

Bas Levering, hoofdredacteur



Naar homepage