Tot voor kort vroeg de regering ter ondersteuning van de ontwikkeling van haar onderwijsbeleid vaak advies aan deskundigen. Aan buitenlandse collega-wetenschappers vertel ik al jaren honderduit over hoe goed wij dat hier geregeld hebben. Ik moet zelfs uitkijken dat ik er niet te veel over opschep.
Zo is er de Onderwijsraad, die alleen al in het afgelopen jaar tien adviezen uitbracht. Omdat de deskundige leden zorgvuldig geselecteerd zijn uit de verschillende denominaties, geldt de Onderwijsraad als het meest verpolitiekte adviesorgaan dat de regering kent. Het is dus niet zo vreemd dat de Raad in 2012 met een dusdanig halfslachtig advies inzake de vrijheid van onderwijs (art. 23 Grondwet) kwam, dat de mogelijkheden om ons onderwijs daadwerkelijk toekomstgericht in te richten voor jaren is geblokkeerd. Het is zeer interessant om de adviezen door de jaren heen te bestuderen en te constateren hoe de Raad in haar adviezen zwalkt en meedeint op de kopgolven van de mode. Na jaren massief inzetten op het belang van rekenen en taal lag er vorig jaar ineens een advies waarin gewaarschuwd werd voor verschraling door een te groot accent op rekenen en taal.
De Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) adviseert de regering gevraagd en ongevraagd op alle beleidsterreinen, het onderwijsveld incluis. Vorig jaar nog kwam de WRR met het rapport Naar een lerende economie. Investeren in het verdienvermogen van Nederland. Het 440 pagina’s tellende rapport is algemeen geroemd vanwege de gedurfde vooruitziende blik. Er zijn 200 deskundigen op velerlei terrein geïnterviewd om een gedegen visie te kunnen onderbouwen, maar de uiteindelijke visie op onderwijs is toch vooral ingegeven door het eenzijdige economische perspectief. Op zichzelf hoeft dat niet erg te zijn. Veel erger is dat de regering aanvankelijk niet tot een standpunt over het advies kon komen. De regering heeft zelfs geprobeerd zich te ontdoen van de verplichting om een reactie op adviezen van haar adviesraden te geven en die in het parlement te bespreken. (Met schroom licht ik mijn buitenlandse collega’s erover in.) Het debat in de Tweede Kamer over het rapport leverde eigenlijk niets op, omdat het voor de woordvoerders van de verschillende politieke partijen niet moeilijk was om in het rijke document passages te vinden die bij hun politieke visie aansloten. Er rolde geen breed gedragen visie op de toekomst uit.
Het initiatief van staatssecretaris Dekker om op Twitter een nationale dialoog te starten over de toekomst van het onderwijs – #onderwijs2032 – lijkt in de trend te passen waarin de regering zich steeds minder gelegen laat liggen aan de opvattingen van deskundigen. Als het om de toekomst gaat, heeft de politiek inderdaad weinig aan de universitaire onderwijskunde die zich vanaf begin jaren zeventig ontwikkeld heeft tot middelenwetenschap, die geen ideeën wenst aan te dragen over de gewenste inhoud van het onderwijs, maar slechts effectieve middelen zoekt bij door de politiek gestelde doelen. Maar buiten de wetenschap bloeit de discussie over het onderwijs als nooit tevoren. Als ik mijn buitenlandse collega’s vertel dat er geen dag voorbij gaat dat er op de opiniepagina’s van de landelijke Nederlandse dagbladen bijdragen van wetenschappers en andere deskundigen over onderwijskwesties te vinden zijn, weten ze niet wat ze horen. Waarom heb ik dan twijfels bij de brede maatschappelijke discussie die Dekker over onderwijs is gestart? Alleen maar omdat zo’n aanpak tot nu toe nog nooit is geslaagd en altijd is doodgebloed?
Weet je wat? We stellen ons oordeel uit. Eind 2015 zullen we zien of men al die ideeën uit de nationale brainstorm met elkaar heeft weten te verbinden. Dan zullen we zien of het die breed gedragen visie over de doelen van ons onderwijs oplevert die ons is beloofd.
Bas Levering