Jezelf zijn, daar houden we erg van. De Groene Amsterdammer wijdde er in 2014 een dubbel-vakantienummer aan, 131 pagina’s draaide het om Me, my selfie and I. Jóuw unieke identiteit. Herinnert u zich Monty Python’s Life of Brian, de film (1979) waarin een Jezus-lookalike (Terry Jones) de massa toeroept dat zij allen unieke individuen zijn? Tot in de verste verten beaamt men die kreet, op één jochie na die het ontkent.
Jezelf zijn. Het woord ‘karakter’ suggereert één aspect ervan. Het Oudgriekse woord χαρακτήρα betekent ‘toeschrift’ of ‘kenteken’. Op het platteland verwees het naar een brandmerk, gedrukt in de achterbillen van jouw unieke koeien. Ferdinand Bordewijk typeerde zijn boek Karakter (1938) als een Bildungsroman, een geschiedenis van de vorming van de jongeman Jacob, door deurwaarder Dreverhaven verwekt bij zijn dienstmeisje Katedreuffe. De drie onderhouden stugge betrekkingen, in het tussenoorlogse rauwe Rotterdam. Jacob moet zich redden. Jacob redt zich, als advocaat, ondanks alle treiterende gebrandmerk van zijn verre vader.
Dat de identiteit van hun (klein)kindje oer-eigen is, hoeven we (groot)ouders niet bij te brengen. Lastiger wordt het wanneer afstand en leeftijd toenemen. Er zijn sekse-, klasse- en generatieverwante identiteiten, en qua uiterlijk, kleding, opleiding, vrienden, kunstmin, concertbezoek enzovoort. OSM-identiteit, Ons Soort Mensen. Het lastigst is de vraag of wij samen binnen onze grenzen een eigen identiteit bezitten. Denk aan de volksopstand van 2007 vanwege onze huidige, van een dubbele nationale identiteit voorziene koningin die het bestaan van een Eigen Nederlandse Identiteit betwijfelde.
De vraag waarnaar onderwijs- en opvoedkundigen streven qua Bildung/identiteitsvorming van hun leerlingen/cliënten onderschik ik even aan die van hun eigen beroepsidentiteit. Hoe verkrijgen en onderhouden zij die? Zulke vragen krijgen doorgaans antwoorden langs beleids- en bestuurskundige, managerial, beroepssociologische wegen: wetgeving, basis- en vervolgopleidingen, geaccrediteerde trainingen, brede én toegespitste. Vandaag worden lerarenopleidingen en leraren gekneed en gestereotypeerd met oproepen tot academisering, excellentieconcurrentie, meritocratie, e-learning. Stempelen, bepalen, inbranden: externe determinanten.
Hun ambachtelijkheid moeten leraren zelf in stand houden, mits ze daarvoor tijd vinden. Worden leraren ooit ‘zichzelf’? ‘Overleven’ staat aan het ene uiterste van het continuüm, vakmanschap=meesterschap aan het andere. Veel docenten zwalken. De meeste meesters en juffen zijn tevreden, maar er gebeurt in hun carrière iets vreemds: van de gevestigden heeft 5% spijt van hun beroepskeuze, bij nieuwelingen ligt het percentage op het negenvoudige. Wat groeit er dan qua identiteit: gewenning, ontvreemding?
De beroepsidentiteit-vraag laat zich ook anders beantwoorden dan langs externe determinanten. Dolf van den Berg, emeritus hoogleraar Onderwijskunde aan de Nijmeegse Radboud Universiteit, schreef er een boek over: Jezelf zijn. Ik las het met gevoelens die varieerden van nieuwsgierigheid en verwondering tot verbazing en soms ongeduld. Twee gerezen vragen beantwoord ik straks.
Jezelf zijn gaat, zie de ondertitel, over autonomie in het onderwijs. Die laat je je niet extern opleggen, toekennen, inbranden. Ze bestaat naar de mate waarin jij, nee: jijzelf er professioneel in slaagt ‘de ander’ te leren kennen en te begrijpen: van je leerlingen tot je managers. Die invalshoek is humanistisch-wijsgerig. ‘De beste weg om je van jezelf te vergewissen, bestaat uit het leren kennen en begrijpen van de ander’, schrijft Van den Berg, geïnspireerd door de Nederlandse filosoof der existentiële fenomenologie, Willem Luypen (wiens colleges ik in 1968/1969 ook volgde). Het kennen van de ander en van jezelf vat Van den Berg samen in het ‘zelf- en taak-betrokkenheidsmodel’, de noodzakelijke voorwaarde voor goed onderwijs, goed leidinggeven en goede onderwijsinnovatie.
Jezelf zijn, jazeker, aldus Van den Berg, docenten zijn op zichzelf aangewezen. Leerlingen schreeuwen om aandacht, hun basisbehoefte aan verbondenheid. Die moeten leraren hun geven – alleen al om te vermijden dat zij slachtoffers worden van ongewenste collectieve identiteiten en ongewilde afhankelijkheden. Collectieve, gewilde zelfverantwoordelijkheid werkt motiverend.
Dit wijsgerige uitgangspunt ‘jezelf zijn in betrokkenheid’ verleent Van den Berg een ‘dialogisch autonoom’ karakter. Hij presenteert het onderwijs als de weg naar je eigen leven en dat van ‘de anderen’. Ziedaar de pedagogische context én de visie (‘missie’) van de school. Dan wordt meteen het concentrische karakter van de vijf hoofdstukken van het boek zichtbaar. Van den Berg moet, blijkens hoofdstuk 4, niets hebben van een ‘orthodoxie van het rationeel-lineair perspectief’ dat het huidige onderwijs(beleid), zegt hij, determineert. Dat dogma vraagt juist om existentiële benaderingen die ons daarvan kunnen bevrijden. De lezer van Jezelf zijn kan ongedurig worden wanneer het vijfde hoofdstuk het alternatief voor de kale triade leraar-leerling-leidinggevende uiteenzet, het ‘menselijk tegenwoordigheidsveld’: begeleiders dienen te zorgen voor een goede hechting van waaruit vertrouwen groeit. Volgens Van den Berg is dat de vierde basisbehoefte, naast het drietal ‘diepe, dialogische autonomie’, competentie en verbondenheid.
Het boek neemt de lezer schoolmeesterlijk aan de hand, met herhaalde in- en uitleidingen, toelichtingen op de inhoudsopgave, analyses, samenvattingen, vooruit- en terugblikken en kunstzinnige illustraties. Het boek krijgt nog een slotwoord en enkele terugblikken van inspiratoren of, volgens Van den Berg, ‘gezagdragers’.
Van den Berg graaft niet zelden diep. We herkennen zijn inspiratoren. Uit vroeger tijden behalve Luypen ook John Dewey, Martinus Langeveld en zijn Utrechtse School, Stephan Strasser en diens inspirator Theodor Litt, en zelfs Theo Thijssen. En tegenwoordig Luc Stevens, Harry Kunneman, Fred Korthagen, Gert Biesta en zelfs Paul Verhaeghe.
Hoeveel accenten kent het huidige I-self-selfie eigenlijk? Denk aan die zzp’ers en hun signalement/karakter: geen vaste betrekking of inkomens, helemaal zelfverantwoordelijk. De recente Regeringsverklaring sprak zich er bezorgd over uit.
Twee andere vragen over Jezelf zijn. Ten eerste biedt het paradigma van Dolf van den Berg voor taaie problemen noch een onderzoeksdesign noch oplossingen. Denk aan zwarte scholen, voortijdig schoolverlaten, sociaal-etnische selectiviteit, Charlois (Rotterdam-Zuid) en Schilderswijk (Den Haag) en de DSM5-mallemolen. Jezelf zijn illustreert wel de grillige historie der opvoed- en onderwijskunde. Die verliep van wijsgerige lijnen via maatschappijwetenschappelijke oriëntaties naar empiristische, vaak breinwetenschappelijke eenkennigheden. Hoeveel hoogleraren pedagogiek zijn er vandaag nog? Tel ze op de vingers van een gehandicapte hand. Ten tweede doen de afgenomen belangstelling van universiteiten (eerste geldstroom) voor trage wetenschapsbeoefening en de messcherpe strijd om derde-geldstroomfinanciering de vraag rijzen of het speurwerk van Van den Berg c.s. nog enige passie kan wekken. Zelfs de recente (uitstekende) WRR-nota Naar een lerende economie prikkelt amper de belangstelling voor alfa- en gamma-wetenschappelijke bedrijvigheid. Welke pedagoog kan of wil nog toekomen aan speurwerk naar het ‘verwekken van leven’ en het ‘doen groeien en gedijen’ als focussen van zijn vak?
Dolf van den Berg (2014). Jezelf zijn. Over autonomie in het onderwijs. Antwerpen-Apeldoorn: Garant; 235 blz., € 29.