Pedagogiek
in praktijk

Over de waarheid van eeuwenoude teksten (Redactioneel PiP 111, oktober 2019)

Op 4 september 2019 werd in de Tweede Kamer een hoorzitting gehouden over de vraag: ‘Hoe past artikel 23 in onze tijd?’ Zelf was ik er halverwege de jaren zeventig van de vorige eeuw al van overtuigd dat de religieuze wortel uit het grondwetsartikel getrokken moest worden. Nederland was het snelst seculariserende land ter wereld.

 

Het land multiculturaliseerde, de oude zuilen brokkelden af, maar er was een nieuwe zuil aan het ontstaan, die her en der uitgesproken haaks stond op de uitgangspunten waarop de vrijheid van onderwijs steunde. Een van de hoorcolleges die ik destijds gaf, had als titel ‘Over de evenwaardigheid van culturen’. Duidelijk moest worden dat het toenmalige ‘Onderwijs in Eigen Taal en Cultuur’ (OETC) wellicht te rechtvaardigen was vanuit het idee dat de kinderen van gastarbeiders voorbereid moesten worden op emigratie naar het land van herkomst van hun ouders, maar niet op grond van het integratie-ideaal hier te lande. Ook nam ik op voorhand afstand van de opvatting van de latere justitieminister Piet Hein Donner, dat in Nederland, bij een tweederde meerderheid voor, de Sharia zou moeten kunnen worden ingevoerd. Ik was juist op zoek naar manieren om onze democratische rechtstaat weerbaarder te maken.

Mijn Redactioneel van PiP 23 (februari 2005) was getiteld: ‘Haalt artikel 23 2017?’ Echter, het honderdjarig bestaan van het ongeschonden grondwetsartikel werd twee jaar geleden uitgebreid gevierd. De politieke verhoudingen zijn ingrijpend gewijzigd, maar de houding van partij en is eigenlijk nog onveranderd. Daarover kon ik in 2005 melden: ‘VVD-minister voor integratiebeleid Verdonk gaf op 22 december in een interview in Nieuwe Revu te kennen dat ze wel van artikel 23 af wil. Partijaanvoerder Van Aartsen acht zich nu nog aan het coalitiestandpunt gebonden, maar wil de discussie binnen zijn partij openen. Het CDA acht de afschaffing vooralsnog onbespreekbaar en vindt dat de minister zich met echte problemen moet gaan bezighouden. De SGP kwalificeerde de opmerking van Verdonk als “losse flodder, waarmee ze blijkbaar niet tot oudejaarsavond kon wachten” en verklaarde: “Natuurlijk zijn islamitische scholen niet bevorderlijk voor de integratie, maar wie op grond daarvan artikel 23 wil afschaffen, moet zijn of haar schoolgeld maar eens gaan terughalen.”’

Van de bij de recente hoorzitting ingebrachte position papers kwamen er twee uit het openbaar onderwijs, negen uit het katholieke en protestants-christelijke onderwijs, en was er één ingediend door emeritus hoogleraar onderwijsrecht Paul Zoontjes. Hij maakte wél een analyse van de tijd en liet in twee pagina’s zien hoe vanaf de jaren negentig de overheidsbemoeienis met het onderwijs toenam, maar dat burgerschap pas een zelfstandig thema werd na de moorden op Fortuyn en Van Gogh in 2002 en 2004. In protestantschristelijke kring werd de invoering van burgerschapsonderwijs in 2006 als aantasting van de vrijheid van onderwijs gezien. Er is daar nog altijd tegenzin. De Reformatorische Oudervereniging (ROV) zegt in haar paper letterlijk dat ze burgerschapsvorming te veel gevraagd vindt.

De islamitische onderwijskoepel ISBO (44 scholen) leverde geen position paper. Dagelijks bestuurder Gökhan Çoban sprak wel in en meldde met gepaste trots dat islamitische scholen de laatste jaren de hoogste Cito-scores halen. Een week nadien kwam de ISBO in opspraak door de inhoud van het door de koepel uitgegeven seksuele voorlichtingsboek Help! Ik word volwassen, met zijn letterlijke verwijzingen naar Koranteksten. De twee derde Kamermeerderheid die voor de broodnodige aanpassing van artikel 23 vereist is, is er nog altijd niet. Maar dat de onderwijsinspectie aan artikel 23 taken heeft die ze veel serieuzer zal moeten nemen, moet nu voor iedereen duidelijk zijn.

Elke school mag zich door een gedachtegoed van eigen vrije keuze laten inspireren, maar dan zal zij wel moeten laten zien op welke manier eeuwenoude teksten bij voorbeeld een bijdrage kunnen leveren aan het ingroeien in onze complexe 21e-eeuwse multiculturele samenleving. Dan zal duidelijk worden dat sommige van deze teksten haaks staan op de uitgangspunten van de democratische rechtstaat, die de basis van ons burgerschapsonderwijs vormt. In veel gevallen kunnen de eeuwenoude teksten, als ze in de historische context worden geplaatst, opgevat worden als stap in de humanisering van het denken over de samenleving. Zo betekende het ‘oog om oog, tand om tand’, dat op de 21e-eeuwse scholier een onacceptabel wrede indruk moet maken, een aanzienlijke verlichting in een tijd dat stelen nog met de dood werd bestraft. En ook het voor hedendaagse geesten onbegrijpelijke verhaal van het offer van Abraham of Ibrahim was een stap vooruit. Het verhaal bood een dieroffer als alternatief in een tijd dat kinderoffers nog aan de orde van de dag waren. Dat in onze tijd de plicht tot ’ritueel slachten’ weer botst met de erkenning van dierenrechten, is niet het enige probleem dat naar aanleiding van dat verhaal in de klas te bespreken overblijft. Uitgangspunt zal hoe dan ook moeten zijn dat op grond van geen enkele tekst eeuwige waarheden kunnen worden geclaimd, noch in feitelijke, noch in normatieve zin.

 

Bas Levering, hoofdredacteur



Naar homepage