Onderzoekers zijn geneigd om in hun verslaglegging de statistisch significante resultaten te benadrukken. Die resultaten blijken achteraf niet zelden toevalstreffers. Vroeger werd op opleidingen verteld dat je de zogenoemde uitbijters – de onverklaarbare gevallen die niet in het dominante patroon pasten – mocht verwijderen, waarmee gewenste uitkomsten nog eens extra werden bevoordeeld. In de persberichten van universiteiten verdwijnt vaak het laatste restje nuance. Inmiddels wordt er veel aandacht besteed aan replicatie van onderzoek, waardoor op gezette tijden gevestigde handboekenkennis sneuvelt.
De affaire Stapel heeft het wantrouwen in sociaalpsychologisch onderzoek dramatisch vergroot. Datamassage is verwerpelijk, maar zelf data verzinnen is natuurlijk een doodzonde. Van reviewers van wetenschappelijke tijdschriften wordt verwacht dat ze indieners van artikelen op dergelijke misstappen betrappen. Die reviewers worden inmiddels door irritante grappenmakers getest. Zo moesten tijdschriften in de sfeer van de genderstudies onlangs geplaatste onzinartikelen verwijderen. Ooit verliep onze communicatie via kabels die aan houten palen langs de wegen stonden. Toen hoorde je nooit van onverlaten die met een draadtang in de palen klommen om de kabels door te knippen. In onze tijd is er een nauwelijks te bestrijden groep mensen die op achterkamertjes virussen fabriceren, waarmee ze het huidige wereldwijde communicatienet verzieken. Hacken heeft, ook met nobele motieven, toch vaak een negatieve uitwerking.
Kranten berichten bijna nooit meer zomaar over de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek. Meestal mag een wetenschapper van een andere universiteit die niet betrokken is bij het onderzoek commentaar leveren. De meeste grote kranten hebben ook een fact-checkrubriek. Eerder in de krant vermelde wetenschappelijke beweringen waarover achteraf twijfels zijn gerezen, worden hier aan een heuse extra controle onderworpen. Meer dan eens is het oordeel achteraf dat de bewering ‘onwaar’ was, waarmee de krant het eerdere bericht rectificeert. Vaker is het oordeel ‘grotendeels onwaar’, soms ‘grotendeels waar’, waarmee de noodzakelijke nuancering wordt aangebracht. Zelden echter luidt het oordeel dat de bewering de kwalificatie ‘waar’ verdient.
Dit laatste was wel het geval met de check in NRC-Handelsblad van 15 augustus 2018 van de bewering van MIT-hoogleraar Alan Lightman, dat de creativiteit onder jongeren in de VS sinds de jaren negentig is gedaald. Zijn bewering stoelde op onderzoek van Kyung Hee Kim, in 2011 gepubliceerd onder de titel The Creative Crisis: The Decrease in Creative Thinking Scores on the Torrance Test of Creative Thinking. De test werd van 1966 tot 2008 afgenomen bij meer dan 270.000 kleuters, die tot de volwassen leeftijd werden gevolgd. De uitkomsten waren ronduit schokkend. Lightman vat ze in zijn boek In Praise of Wasting Time als volgt samen: ‘Sinds 1990 zijn kinderen minder emotioneel expressief geworden, minder energiek, minder praterig en verbaal expressief, minder humoristisch, minder fantasierijk, minder onconventioneel, minder levendig, minder gepassioneerd, minder opmerkzaam, minder bereid om schijnbaar irrelevante dingen met elkaar te verbinden, minder synthetiserend, en minder geneigd om dingen van een andere kant te bekijken (p. 56, mijn vertaling).’
Volgens Lightman valt de dramatische daling samen met de opkomst van het publieke internet en de daarmee toegenomen snelheid in communicatie. Hij wijst the wired world zonder enige terughoudendheid als schuldige aan. Alle tijd voor rustige reflectie is door de alomaanwezige aandachttrekkende schermen verdwenen. De creativiteit is het sterkst gedaald bij kleuters en first graders. Nu moeten wij natuurlijk niet de fout maken om uitkomsten van Amerikaans onderzoek zomaar op de Nederlandse situatie van toepassing te verklaren. Door de jaren heen is dat zonder enige reserve gebeurd met de effecten van het Amerikaanse onderwijsachterstandsbeleid . Maar de schokkende resultaten van het onderzoek vormen meer dan voldoende aanleiding om nu eens eindelijk serieus werk te maken van gedegen longitudinaal vergelijkend onderzoek naar de effecten van de verschillende benaderingen van het jonge kind. De tegenstanders van rigide VVE-benaderingen hebben er met het betoog van Lightman belangrijke argumenten bijgekregen. Hij beschrijft nauwkeurig de manieren waarop de grote ontdekkers uit de wetenschappelijke wereld op hun ideeën kwamen. Ze sluiten nauw aan bij de manieren waarop die tegenstanders zeggen dat je jonge kinderen de ruimte moet geven om zonder vooropgezet plan hun eigen weg te zoeken. Lightman besteedt ook een mooi hoofdstuk aan het belang van vrij spel.
Lightman houdt in zijn prachtige boekje beslist geen soft pleidooi voor lummelen. De relevante manier waarmee hij zijn betoog met uitkomsten van hersenonderzoek onderbouwt, verdient navolging. Creativiteit blijft voor een groot deel een mysterie. In de verhalen over zijn eigen jeugd, waarin hij nog wel werkelijk alle tijd had, overstijgt hij het niveau van nostalgisch achteruitkijken met het grootste gemak.
Bas Levering, hoofdredacteur
Alan Lightman (2018). In Praise of Wasting Time. London etc.: Ted Books. Simon & Schuster.