Volgens Bas Levering is opvoeden is een uniek proces tussen ouders en kinderen. Daar moet de overheid niet tussen gaan zitten. Aan de roep om meer inmenging met nieuwe kinderbeschermingsmaatregelen moet geen gehoor worden gegeven. De geschiedenis leert immers dat het overheidsbeleid om in het onderwijs met interventies verbeteringen aan te brengen in het particuliere domein, totaal mislukt is. Waarom zou een actiever interveniërende overheid in de kinderbescherming wel successen boeken? Levering geeft nog een argument. De pedagogiek kan het doel van de opvoeding vanwege het unieke karakter ervan slechts in globale, open termen verwoorden. Dat betekent dat een overheid nooit kan beschikken over instrumenten die een falende opvoeding markeren. Reden temeer om terughoudend te zijn.
Rechtsfilosoof Andreas Kinneging signaleert dat de kinderbescherming, historisch gezien, een recent fenomeen is. Uitgangspunten die tegenwoordig als de waarheid gelden zijn minder vaststaand dan we aannemen. Een van die uitgangspunten is bijvoorbeeld het idee dat de overheid tot bescherming over moet gaan als er gevaar dreigt: als het belang van het kind in het geding komt. Kinneging vindt dit slechts symptoombestrijding . We moeten kinderen niet beschermen tegen het slechte gezin, we moeten er voor zorgen dat het eigentijdse gezin dat in een deplorabele toestand verkeert, weer een goed gezin wordt. Vanaf de jaren zestig is er volgens hem sprake van zedenverwildering en afbladdering van de beschaving. De overheid heeft daar niets tegen gedaan. Het antwoord is een beschavingsoffensief.
Exclusief pedagogisch?
Terug naar Levering. Hij besteedt opvallend veel worden aan de pedagogische relatie. Die is
niet zelfgekozen, er is sprake van afhankelijkheid van het kind, er is een tweezijdige relatie: de ouder beïnvloedt het kind en het kind beïnvloedt de ouder. Het is een mooie tekst, maar waarom staat die hier? Levering heeft deze uiteenzetting namelijk niet nodig om zijn betoog te onderbouwen. Ik denk dat hier een terrein afgebakend wordt. De pedagogische relatie wordt exclusief tot het domein van de pedagogiek verklaard en omdat sleutelbegrippen in het vervolg van het artikel - zoals het doel van de opvoeding - nauw samenhangen met de pedagogische relatie is alles pedagogiek. De katten die uitgedeeld worden aan psychologen versterken die indruk. Dit soort terreinafbakeningen verwondert me. Door de vragen over het belang van het kind exclusief onder de noemer van pedagogiek te brengen, doet Levering geen recht aan de noodzaak van een multidisciplinaire aanpak die zo broodnodig is in de kinderbescherming. Als het kind ernstig wordt bedreigd en de (opvoedkundige) middelen falen zijn professionals nodig op het terrein van opvoeding, ontwikkeling, psychopathologie en het recht. De sociologie is nodig om het beleid tegen de achtergrond van bredere maatschappelijke en historische achtergronden te toetsen.
Mijn tweede kritiekpunt betreft Leverings visie op het doel van de opvoeding. De 'pedagogische buitenwacht' - jawel, dat zijn weer de psychologen - wil dat doel graag nader concretiseren maar gelukkig laat de wijsgerige pedagogiek zich daartoe niet verleiden. Juist dat open karakter van het opvoedingsdoel is volgens Levering een van de redenen waarom het de overheid niet gemakkelijker gemaakt moet worden in te grijpen. Dat laatste vind ik ook, maar om een andere reden, waarover straks meer. Ik ben wel een groot voorstander van het operationaliseren van het doel van de opvoeding. Juist de onduidelijkheid over de doelen van de opvoeding leidt er toe leidt dat de overheid zich overmatig en paternalistisch met de opvoeding gaat bemoeien.
Om dat te verduidelijken moeten we naar de praktijk van de gezinsvoogdij kijken. De wet zegt dat een ondertoezichtstelling (OTS) aan de orde is als een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald, of, naar is te voorzien, zullen falen. Bij die middelen moet dan worden gedacht aan de opvoeding en aan eventuele initiatieven van ouders om hulp te zoeken. De Raad van de Kinderbescherming onderzoekt of het kind bedreigd wordt maar doet dat meestal door het inventariseren van falende middelen. In het raadsrapport staan zinsneden als: 'Moeder is niet in staat grenzen te stellen', 'Ouders hebben onvoldoende zicht op hun kind', 'Vader onttrekt zich aan de hulpverlening' of 'In het gezin ontbreekt regelmaat'. De Kinderrechter vat deze constateringen samen en legt, als ze ernstig genoeg zijn, een maatregel op.
Vervolgens blijven gezinsvoogden heel gemakkelijk in deze redeneertrant hangen. Hun rapporten stonden tot voor kort bol van dingen die ouders niet deden. De doelen werden tot voor kort vaak geformuleerd door het taalkundig omkeren van de geconstateerde tekorten bij de ouders: 'Moeder gaat grenzen stellen', 'Ouders hebben zicht op hun kind'. Daarmee raakte het belang van het kind naar de achtergrond en werden de ouders door de Raad, de kinderrechter en Bureau Jeugdzorg hoofdzakelijk toegesproken in termen van wat ze moesten doen en nalaten. Men vond het moeilijk te verwoorden wat er voor het kind zou moeten veranderen. Het standpunt van Levering dat het opvoedingsdoel slechts in open termen kan worden geformuleerd is in dit geval dus bepaald niet behulpzaam voor de praktijk.
Ontwikkelingstaken
In de laatste zinnen hanteerde ik een paar maal - niet zonder wishful thinking - de verleden tijd omdat deze situatie nu aan het veranderen is. Met de zogeheten Deltamethode leren gezinsvoogden opvoedingsdoelen te formuleren in termen van gewenste ontwikkelingsuitkomsten. Dit helpt ze om op een concrete manier met de ouders en het kind te praten over doelen voor het kind en over middelen en manieren om die doelen te bereiken. Het belang van het kind komt meer centraal te staan in de kinderbescherming dankzij de door Levering zo verfoeide 'ontwikkelingstaken'. Overigens is het begrip ontwikkelingstaken niet zonder risico, daarin moet ik Levering bijvallen. Sommigen denken dat de ontwikkelingstaken tezamen een soort spoorboekje vormen: op leeftijd zus en zo moet je dit en dat kunnen en zo niet dan is de ontwikkeling bedreigd. Zo werkt het niet. De ontwikkelingstaken geven de gebieden aan waarin op een bepaalde leeftijd veranderingen plaatsvinden die voor de verdere levensloop van het kind van belang zijn. Maar om het belang van het kind goed te wegen moet je naar meer aspecten kijken, zoals beschermende factoren, veerkracht van het kind, de affectie waarmee het kind wel of niet omringd wordt en eventuele compenserende factoren in de omgeving.
Moet het de overheid makkelijker worden gemaakt in te grijpen? Daar ligt volgens mij de oplossing niet. De huidige wetten en maatregelen zijn mijns inziens voldoende. De OTS kan anders ingezet worden. Een voorwaardelijke OTS kan als 'drangmiddel' ingezet worden. OTS-en kunnen geschorst worden als de ouders op de goede weg zijn, het kind daarvan profiteert, maar als er toch nog heel wat risico's blijven. Dus wel eerder ingrijpen maar dan met de huidige wetten? Ja, ik denk dat er soms eerder ingegrepen moet worden. Net zo goed als ik verwacht dat kinderbeschermers door een betere professionalisering soms juist zullen besluiten niet of later in te grijpen. In deze hele discussie wordt overigens vaak vergeten dat het gebrek aan voorzieningen en daadkracht bij instanties juist leidt tot (te) vroeg ingrijpen. Als men er zeker van kan zijn dat er ogenblikkelijk kan worden ingegrepen en de juiste voorziening op dat moment beschikbaar is durft men de zaak eerder nog even aan te zien.
Doordat ik maar een paar punten belicht doe ik Leverings betoog natuurlijk tekort. Het is dan ook een reactie en geen recensie. Ik heb zijn verhaal met veel interesse en plezier gelezen. Levering vraagt aandacht voor de eigenheid van het kind en het feit dat kindzijn leuk mag zijn. In tal van publicaties heeft Levering laten zien dat hij die eigenheid en het leuke van het kinderleven op een onovertroffen manier kan beschrijven.
De normloze onderklasse
Een ingekorte versie van Kinnegings rede is op 21 april al in NRC Handelsblad gepubliceerd en veel lezers hebben daar met grote ergernis op gereageerd. Columniste Margo Trappenburg betitelt de rede op 27 april in dezelfde krant als een preek: ongefundeerde uitspraken met een hoog moralistisch karakter. Vooral het 'gebod' dat moeders niet moeten werken raakt volgens haar kant noch wal. Ze citeert het recent uitgebrachte rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, waarin te lezen valt dat de jeugdgezondheidszorg minder problemen signaleert bij kinderen van tweeverdieners dan bij kinderen uit kostwinnersgezinnen 'omdat de sociale horizon van de ouders verbreed wordt door deelname aan het arbeidsproces.' Het is niet moeilijk om Trappenburgs verwijt dat Kinneging zijn redeneertrant niet onderbouwt, aan te vullen. De omvang van het probleem dat Kinneging schetst ('misschien wel een kwart van alle gezinnen'), de uitspraak dat het kind door biologische ouders opgevoed moet worden en tal van andere beweringen worden niet met wetenschappelijke gegevens gestaafd. Ik denk dat Kinneging dit ook niet nodig vindt. Hij vindt zijn boodschap zo belangrijk dat het 'jammer voor de feiten' is als die niet stroken met zijn verhaal.
Maar wat wil Kinneging nu eigenlijk zeggen? Hij citeert veelvuldig Theodore Darymple en ik heb diens boek daarom weer eens uit de kast gehaald. Darymple was als psychiater verbonden aan een gevangenis en een daarbij behorend ziekenhuis in een achterstandswijk in Londen. Het is een uiterst beklemmend boek. De verhalen over wat Darymple de 'onderkant' noemt, de normloze criminelen, verslaafden en mensen met ernstige stoornissen tonen een volstrekt desolaat beeld. In tegenstelling tot het genre publicaties dat inzicht en begrip probeert te bewerkstelligen voor de mensen aan de onderkant wordt in dit boek woede geuit. Woede op de mensen zelf bij wie vitaliteit en moraliteit ontbreken en die elke eigen verantwoordelijkheid uit de weg gaan. Woede op de bureaucratische overheden en gezagsdragers die deze onderklasse in stand houden en bovenal woede op de intellectuele bovenlaag die zich op grond van een vals egalitarisme onthoudt van ieder oordeel en daarnaast vrijheden verheerlijkt. Vrijheden die de mensen uiteindelijk niet echt vrij maken maar verslaafd aan materialisme en instant genot, waardoor ze in een affectieve woestijn belanden. Het zijn diezelfde intellectuelen die er wel voor uitkijken de verheerlijkte waarden tot het uiterste door te voeren als het henzelf betreft. Als hun kind bijvoorbeeld uit school dreigt te vallen worden van alle kanten krachten gemobiliseerd om zoon- of dochterlief weer op het rechte spoor te brengen.
Terug naar welk gezin?
Het sombere beeld van Darymple is niet zonder tautologie: de psychiater die in zijn dagelijks werk zoveel stoornissen tegenkomt. Maar ook als je geen sensatiekrant leest, word je regelmatig getroffen door verhalen over misdadig of antisociaal gedrag dat volstrekt onnavoelbaar is vanwege het ontbreken van enige rationaliteit of begrip van minimale normen. Darymple waagt zich niet aan een schatting van de omvang van de 'onderlaag'. Kinnegings schatting dat het om bijna een kwart van alle gezinnen gaat is in ieder geval paniekzaaierij. Vrijwel ieder epidemiologisch onderzoek naar antisociaal gedrag of psychopathologie bij jeugdigen komt uit op zo'n vijf procent waar het echt heel slecht mee gaat. Nemen die problemen toe? Een kleine rondgang langs onderzoeksinstellingen leert dat de problemen onder jeugdigen al een flink aantal jaren stabiel zijn, ook als het om druggebruik gaat. Met één uitzondering: gewelddadig gedrag onder jeugdigen neemt toe.
Zijn de problemen tegenwoordig anders dan vroeger? Is er een nieuwe categorie onderklasse-jeugdigen en -gezinnen ontstaan waarover we ons zorgen moeten maken omdat ze de verbondenheid met onze cultuur en onze normen totaal kwijt lijken te zijn? Daarover moet het debat gaan. Voor Kinneging is het geen vraag meer. De oplossing die hij biedt is het terugbrengen van 'het goede gezin'. Maar wanneer bestond het door Kinneging bepleite gezin? Twee van mijn grootouders zijn door stiefouders opgevoed omdat veel vrouwen in die tijd in het kraambed overleden en de man ging hertrouwen. Dat hertrouwen gebeurde overigens lang niet altijd uit pure liefde. Er was een nieuwe moeder nodig om voor de kinderen te zorgen en het huishouden te runnen. Rationeel-economische motieven speelden vaak een rol, en niet alleen voor de weduwnaar. Dringende 'moedervacatures' verhoogden de marktwaarde van de vrouw die deze niet zelden benutte om een stapje hoger op de sociale ladder te komen. Doordat in de twintigste eeuw rationeel-economische motieven en opwaartse sociale mobiliteit steeds minder een rol gingen spelen bij relatievorming, werd de wederzijds ervaren liefde belangrijker als verbindende factor. Deze 'emotionalisering' van de relatie zou volgens Van Duin debet zijn aan de toename van echtscheidingen. Emotionaliteit blijkt vaak onvoldoende bindmiddel te zijn voor een relatie, vooral omdat emoties tweepolig zijn en datgene wat bij het begin van de relatie zo aantrekkelijk lijkt bij de ander na verloop van tijd juist de afstotende factor wordt. Het is dus veel te gemakkelijk om te suggereren dat men tegenwoordig voor ieder wissenwasje uit elkaar gaat.
De jongerenwerker
Aan het begin van het betoog wordt een 'schone taak' voor de overheid aangekondigd, maar aan het slot lezen we daar niets over. Wel suggereert Kinneging dat we een verkeerde overheid hebben omdat onze hoogwaardigheidsbekleders gerekruteerd zouden zijn uit de door Darymple verfoeide jaren zestig-generatie, dan wel dat ze de verkeerde ideeën uit die tijd aanhangen. Kinneging wil een beschavingsoffensief en halt toeroepen aan die ideeën. Hier wordt het weer een preek tegen vrije seks, drank en drugs.
Als ik Darymple goed begrijp gaat het niet zozeer om een verwording van waarden en normen. Het probleem ligt erin dat normen en waarden die wel degelijk bekend zijn in onvoldoende mate worden voorgehouden aan de jeugd en met name aan kwetsbare jongeren. Daar heeft hij wel een punt. We hebben in Nederland de sociale pedagogiek, die bij uitstek op het derde milieu was gericht, de nek omgedraaid. De jongerenwerker werd met zijn geitenwollen sokken en sandalen weggehoond, terwijl Ineke van der Zande in 1990 in haar proefschrift al concludeerde dat de jongerenwerker een onmisbare sleutelfiguur was, die als rolmodel voor probleemjongeren en betrokkenen bij hun dagelijks functioneren, de noodzakelijke kennis, cultuur en vaardigheden kan overdragen om in de samenleving te functioneren. Daar horen normen bij en grenzen die gesteld en gerespecteerd moeten worden. Haar pleidooi kwam te vroeg en is niet opgemerkt.
Preventie
En nu? Als het waar is dat er een categorie probleemjeugdigen en -gezinnen dreigt te ontstaan die de verbondenheid met onze cultuur en normen totaal kwijt is, dan moeten we terrein terugwinnen. Bijvoorbeeld door kwetsbare ouders in een vroeg stadium van de gezinsvorming bij te staan in de opvoeding, zodat zij hun kinderen de vaardigheden en normen kunnen leren die nodig zijn om op een zinvol ervaren wijze in de maatschappij te functioneren en om van onze culturele verworvenheden te profiteren. Als ouders zich daarvoor afsluiten en hun kinderen de dupe worden, mag de samenleving - en dus de overheid - zich best wat strenger opstellen. Daar is geen nieuwe kinderbeschermingsmaatregel voor nodig, maar wel een effectiever gebruik van de huidige maatregelen.
Iedereen roept dat er meer aan preventie gedaan moet worden maar in feite gebeurt er bitter weinig op dat terrein en gaat er veel belastinggeld naar peperdure justitiële inrichtingen waar jeugdigen eerder slechter dan beter worden. Een ander aandachtsgebied is de school. Er moet meer energie besteed worden aan het creëren van een positief schoolklimaat waar de leerlingen respectvolle omgangsvormen leren die bijdragen tot een plezierige en veilige omgang met elkaar. In de Verenigde Staten zijn dergelijke interventies in het schoolklimaat pas op gang gekomen na een aantal gruwelijke school shootings. Het is niet te hopen dat we daar op moeten wachten.
Literatuur
Darymple, T. (2004).Leven aan de onderkant. Het systeem dat de onderklasse in stand houdt. Utrecht: Het Spectrum.
Duin, J. van (1997). Onwennig maar toch
Volwassenen als nieuwkomers in de hofmakerij. Academisch Proefschrift Universiteit van Amsterdam. Amsterdam: Boom.
Levering, B. & Kinneging, A. van (2007). In het belang van het kind, gezien vanuit het kind en gezien vanuit de overheid. Amsterdam: Uitgeverij SWP.
Lieshout, P. van, Meij, M. van der & Pree, J. de (2007). Bouwstenen voor betrokken jeugdbeleid. WRR-verkenningen nr. 15. Amsterdam: AUP.
Montfoort, A. van en Slot, N.W. (2007). Handboek Deltamethode Gezinsvoogdij. Utrecht: MO-groep.
Zande, I. van der (1990). De jongerenwerker als cultureel erflater. Proefschrift Universiteit van Amsterdam. Amersfoort/Leuven: Acco.
Prof. Dr. Wim Slot is bijzonder hoogleraar Pro Juventute aan de Vrije Universiteit Amsterdam en directeur van PI Research, centrum voor onderzoek, ontwikkeling en opleiding op het terrein van de jeugdzorg en het speciaal onderwijs. Hij doet onderzoek op het terrein van de jeugdbescherming en jeugdzorg. Momenteel houdt hij zich bezig met de ontwikkeling van de Deltaplanmethode. Daarnaast is hij lid van de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming.