Hoe verliep jouw carrière zodat je uiteindelijk in het jeugdrecht terechtkwam?
Ik kom uit een achtergrond van pedagogen. Mijn vader was piano en muziekleraar. Mijn grootvader was onderwijzer en klom op tot leraar Engels. Er zit dus aan die kant van mijn familie een duidelijk pedagogische instelling. Maar er was ook veel affiniteit met de schone kunsten. Mijn vader was ook componist en muziekrecensent en mijn moeder een echt leesbeest. Ik deed gymnasium bèta. Ik weet nog: de helft van de klas ging sociologie studeren, dat was toen enorm populair, maar ik wilde helemaal niet studeren maar kunstenaar worden. Na diverse kunstenaarsactiviteiten heb ik jarenlang samen met mijn vriendin, Tjitske, een speelgoedwerkplaats en winkel gehad: de Rode Tol in Groningen en daarna in Amsterdam. Tjitske en ik zaten dan, met onze ogen bestoft van de speelgoedwerkplaats, ’s avonds lekker moeilijke boeken te lezen. Uit de bibliotheek, want we hadden geen geld.
Vooral filosofie, dat vonden we heerlijk, hoe moeilijker hoe beter. (Lachend:) Sartre, Habermas, echt jaren zestig, Marcuse, Frankfurter Schule, Adorno, dat soort literatuur. Het is pas tien jaar na de middelbare school echt door Tjitske gekomen, en geïnspireerd door vrienden die toen al medewerker aan de universiteit waren, dat ik aan de studie ben gegaan, anders was ik misschien nog steeds speelgoed aan het maken. En vanaf de eerste dag was ik helemaal door de studie gegrepen. Ik paste in die kritische pedagogentraditie uit de jaren zestig. Summerhill, van A.S. Neill, sprak me enorm aan: een typisch radicaal alternatief.
Lees hier het artikel of de complete PIP via Pedagogiek Digitaal of word abonnee.