Het boek Idealen op drift is een onderzoeksrapport. Het wil een antwoord geven op de vraag hoe een pedagogische benadering van het fenomeen radicalisering van jongeren eruit kan zien.
Het eerste deel doet beknopt verslag van een literatuurstudie naar de hoofdlijnen van een pedagogische visie op het fenomeen radicalisering. Binnen een dergelijke visie wordt naar antwoorden gezocht op vragen als: welke rol spelen politieke en religieuze idealen bij het vinden van een eigen identiteit? Wat is nodig om radicalisering van zulke idealen bij te sturen? Welke aanwijzingen zijn er te geven voor ouders en pedagogische professionals?
Interviews lezen als crimi-thriller
In het tweede, empirische deel wordt de inhoud van vijf interviews met geradicaliseerde jongeren weergegeven. De vragen waar men in de interviews een antwoord op zocht, waren onder andere welke rol idealen in het leven van de jongeren spelen, hoe ouders en anderen daarop reageren en welke rol internet speelt.
In totaal werden zestien jongeren geïnterviewd in de leeftijd tussen 16 en 25 jaar. Op twee na waren het allemaal jongens. Bij vijf konden ook gesprekken met hun ouders worden gevoerd, bij twee met oudere zussen. De vijf casussen geven een boeiend en vaak onthutsend beeld van de leefwereld van de geïnterviewden. We lezen het verhaal van een bewonderaar van Adolf Hitler, van een jonge Marokkaan die zich het lot van de Palestijnen erg aantrekt, van een kraakpandbewoner die lak aan wet en politie heeft, van een scholier die zijn laatste spreekbeurt op school besloot met de slogan ‘Alle moslims het land uit’ en van een overtuigd dierenbevrijdingsactivist. De verslagen geven een duidelijk beeld van de gezinsomstandigheden, de schoolloopbaan, de contacten met ouders en anderen en de visie van de jongere op de toekomst. Internet speelt in hun leven een zeer belangrijke rol.
Dit tweede deel leest als een crimi-thriller. Er zullen zeker lezers zijn die geen sjoege hebben van de omstandigheden waarin deze jongeren opgroeien. Je voelt op je klompen aan dat dit niet goed kan aflopen.
Geen tegengas
In de volgende twee delen analyseren de auteurs de interviews (de casussen) en trekken ze enkele conclusies. Er wordt geconstateerd dat, hoezeer de jongeren ook in hun idealen verschillen, er in hun ontwikkelingsproces veel overeenkomsten zijn. In eerste instantie lopen hun idealen volgens hetzelfde stramien. De vorm die ze uiteindelijk krijgen is afhankelijk van de omstandigheden waarin de jongeren opgroeien. Is er eerst sprake van enige maatschappelijke bewogenheid, de overgang naar een extreme vorm van idealisme vindt razendsnel plaats. Vanuit hun omgeving, dus zowel door de school als de ouders, wordt weinig corrigerend ingegrepen. Tegengas wordt, behoudens een uitzondering, niet of nauwelijks gegeven. Er is, zeker in het gezin, veel eerder sprake van berusting. Het is daar permissiviteit en onderhandelen wat de klok slaat. De extreme idealen die hun kinderen uiten worden op een uitzondering na, door ouders afgedaan als 'hun mening'. Het schadebeginsel van Mill, richtlijn voor het leedvrije samenleven in een liberale democratische maatschappij, lijkt rechtstreeks in deze gezinnen neergedaald waardoor een ontwikkeling naar fanatisme en dweepzucht alle ruimte krijgt. De ouders geven, een enkeling uitgezonderd, blijk van grote opvoedingsverlegenheid. Zij hebben er geen idee van hoe ze met hun radicale kind moeten omgaan. Het gezin lijkt op een opeenhoping van individuen met als enige richtlijn elkaar niet voor de voeten te lopen. De school reageert volstrekt onvoldoende, is bang voor reputatieverlies en daarom geneigd om te verzwijgen en de radicale leerling te isoleren. En dat is nu juist wat de radicaal bevestigt in zijn overtuiging, namelijk dat het helemaal mis is met de wereld en dat wantrouwen is geboden. Het gevolg is dat deze jongeren nergens bevraagd worden en alleen terecht kunnen bij gelijkgezinden. Die vinden zij op internet en de onderzoekers constateren dat dit communicatiemiddel een doorslaggevende rol bij radicalisering speelt. Alleen de informatie die daar wordt gevonden wordt vertrouwd, daar kunnen zij hun extreme standpunten ook uiten. Van deelname aan een sportclub, een schoolvereniging of andere door volwassenen georganiseerde jongerenactiviteiten wordt niet gerept.
De pedagogische invalshoek
De dominante vraag van dit onderzoek was te achterhalen onder welke omstandigheden radicalisering bij jongeren kan optreden en wat opvoeders kunnen doen om het innemen van extreme standpunten te voorkomen. Het was er dus niet op gericht om erachter te komen hoe een samenleving zich het beste kan beschermen tegen radicale jongeren (het 'kwaad' is dan immers al geschied), maar hoe jongeren ertoe komen om extreme standpunten in te nemen en hoe dàt voorkomen kan worden. Dat maakt dit onderzoek voor pedagogen zo interessant.
In het slotdeel worden ten aanzien van de opvoedingsomgeving dan ook enkele conclusies getrokken:
- De ouders weten over het algemeen moeilijk om te gaan met de gedragsveranderingen van hun kind. Geen van de ouders uit het onderzoek lijkt er zich van bewust dat er in deze periode een grote ontvankelijkheid bestaat voor vergezichten, ambities, levensidealen en ook voor radicalisering.
- Geen van de ouders is echt autoritair. Ze negeren of zijn sterk geneigd tot een vorm van vrijblijvend overleg. Dat idealen op drift geraken heeft aantoonbaar te maken met de non-reactie of een verkeerde reactie uit de omgeving. Bijsturen wordt niet gedaan.
- De reactie van de school kenmerkt zich door laksheid: verzwijgen, de andere kant opkijken, het gesprek niet aangaan, isoleren. Het potentiële gevaar wordt daardoor niet onderkend. De jongere komt apart te staan en kan daardoor nergens terecht.
- De rol van internet is doorslaggevend. Het is niet alleen een bron van informatie maar ook de plek waar jongeren elkaar voor het eerst ontmoeten en een gemeenschap vormen. Het heeft een beslissende invloed op het ontstaan van radicalisme bij jonge mensen.
Tot slot
In het licht van deze generaliseringen doen de adviezen mager aan. Geconcludeerd wordt dat opvoeders er in het algemeen goed aan doen om bij hun kinderen de ontwikkeling van een eigen identiteit, en dus van idealen te bevorderen. Voorts wordt aangegeven dat de in dit onderzoek geconstateerde handelingsverlegenheid moet worden doorbroken en dat adolescenten met sterke idealen dienen te worden bejegend als politiek geïnteresseerde actoren. Daar blijft het helaas bij en dat zal menige lezer teleurstellen. Er zullen er toch zijn die op grond van het feit dat de pedagogiek niet een wetenschap is die nog maar pas is ontstaan, hadden verwacht dat er iets meer kon worden gezegd na wat in de casussen werd beschreven. Ook kunnen misschien op basis van praktische ervaringen met pubers best verstandige dingen worden gezegd. Maar, de teleurgestelde lezer dient zich te realiseren dat dit slechts een pilotstudy is. Het is dus wetenschappelijk niet verantwoord om op basis van een beperkt aantal bevindingen de sprong te maken naar wat er kan worden gedaan. Integendeel, de resultaten zijn aanleiding om tal van nieuwe vragen voor wetenschappelijk onderzoek te stellen (blz. 97). Ze nemen bijna een halve pagina in beslag. Dus zal de bezorgde ouder, de bedrukte burger en de naar waarheid zoekende politicus voor een aanpak elders te rade moeten gaan.
In de laatste zin kondigen de onderzoekers aan dat ze vanuit het pedagogisch perspectief steeds beter in staat (zullen) zijn te onderzoeken hoe de passie die jongeren hebben voor idealen kan worden aangewend om hen te begeleiden in de ontwikkeling tot kritisch-politieke burgers. Waarvan akte. Daar wil dit onderzoek een wetenschappelijke bijdrage aan leveren.
Marion van San, Stijn Sieckelinck en Micha de Winter. Idealen op drift. Een pedagogische kijk op radicaliserende jongeren. Den Haag: Boom Lemma, 2010.