De ondertiteling van het boek geeft dat ook aan: ‘Van monoloog naar dialoog tot multiloog. Emancipatoire gesprekken rond zorg en welzijn.’ Dit boek bevat gespreksvormen die bijdragen tot empowerment, aan het versterken van het eigen probleemoplossend en zelfoprichtend vermogen van mensen en de uitbreiding van hun handelingsbekwaamheid.
Die oplossing en dat inzicht ligt niet bij voorbaat vast. Het biedt een tegenwicht tegen oplossingen die vanuit zogenaamde experts komen die op basis van evidence-based standaarden, protocollen en regels van nogal eens mensen in de praktijk frustreren. Niet alleen professionals, maar ook leken hebben het recht èn de kennis en ervaring om problemen in de praktijk te overdenken. Essentieel is dat men met elkaar in gesprek kan komen om de deelnemers dichter bij ’het goede leven’ of tot grotere invloed op hun levensvoorwaarden te brengen. Dit is dan ook het beoogde praktische nut van het boek, niet zozeer het streven naar oplossingen.
Het boek is dus niet bedoeld voor professionals om in de zorg- en welzijnssector handreikingen te bieden voor probleemoplossingen, maar juist mensen via onderzoeksgesprekken zelf tot hun eigen denkkracht te brengen.
Die gesprekken vinden plaats op basis van gelijkwaardigheid tussen gespreksleider en deelnemers. De gespreksleider faciliteert daarbij vooral een proces en manipuleert de deelnemers niet naar eigen doelen en inzichten. Zo ontstaat vrije ruimte in een sfeer van gelijkwaardigheid en samenwerking en niet van concurrentie. Dit stelt hoge eisen aan de gespreksleider, die daarvoor goed moet zijn opgeleid om groepsprocessen te kunnen herkennen en bij te sturen.
Dit wordt in het boek uitgewerkt in vijf gespreksvormen, door auteurs die kunnen bogen op ruime praktijkervaring: het Socratische gesprek, de interculturele dialoog, het moreel beraad, en de Eigen Kracht-conferentie. De gesprekken vinden hun toepassing vooral in de Geestelijke gezondheidszorg (GGZ), uitgezonderd de interculturele dialoog, die erop gericht is om de communicatie te bevorderen tussen mensen van verschillende culturen.
Er worden concrete suggesties en voorbeelden gegeven bij elke gespreksvorm, die zowel als dialogen als in groepsgesprekken (multilogen) kunnen worden gegeven. Zo worden in Amsterdam na 11 september 2011 in verschillende wijken door de stichting Dialoog in Aktie met succes in buurthuizen, moskeeën en op scholen interculturele gesprekken tussen Nederlandse en allochtone burgers / leerlingen gehouden (zie: www.dialooginactie.nl). De lokale overheid subsidieerde deze initiatieven om mensen uit verschillende etnische en religieuze nader tot elkaar te brengen zodat er èchte ontmoetingen op basis van gelijkwaardigheid plaatsvinden.
Iedereen die in zijn werksituatie vanuit de onderlinge betrokkenheid en bottum-up wil werken, zou dit boek moeten lezen. Ook voor het onderwijs is het relevant, vooral bij het werken met schoolteams en groepen ouders. Dat geeft een goede overgang naar het tweede boek dat ik wil bespreken en vooral betrekking heeft over onderwijs maar dat ook overstijgt.
Dit boek is geschreven door de filosoof Pieter Mostert, een van de grondleggers van de kinderfilosofie in Nederland. Het sluit aan bij een eerder boek van zijn hand,
Geen vraag? geen les! (2011).
Zijn filosofische benadering van ons onderwijs is een eyeopener voor menige leerkracht die zijn dagelijkse lestaak vult met vooral het geven en uitleggen van informatie. Het boekje geeft een tegengeluid tegen de heersende opvatting over onderwijs dat vooral gericht zou moeten zijn op kennisoverdracht.
Het boek opent met het motto van de Chinese wijsgeer Zhuang Zi: ’Echt leren is leren wat niet te leren is’. Dat geeft de toonzetting van het boek waarin Pieter Mostert een overzicht geeft van vele onderwijswijsheden, in de vorm van vuistregels die hij bij allerlei leermeesters heeft opgedaan. Dat hoeven niet per se leraren te zijn, ook Pieters moeder is zo’n leermeester. Hij is teruggegaan naar die momenten waarbij iemand hem iets belangrijks heeft geleerd over het onderwijs. Over hoe je een ander iets leert, of helpt om te leren. De leermomenten vormen de bron van 101 vuistregels. Geïnspireerd door de Romeinse filosoof Marcel Aurelius beschrijft Pieter niet alleen wanneer hij iets heeft geleerd maar ook van wie. Elke bladzijde geeft een omschrijving van een vuistregel. Enkele voorbeelden:
- Geen vraag geen les (geleerd van de filosoof Leonard Nelson);
- Een docent moet helpen, maar mag niet voorzeggen (geleerd van zijn moeder);
- Algemene vaardigheden zijn alleen specifiek aan te leren (geleerd van zijn kinderen);
- Het is verleidelijk om in het onderwijs gelovige te worden. Hoed je daarvoor (geleerd in zijn eigen filosofieopleiding);
- Voor goed onderwijs heb je maar weinig beleid nodig. De rest is een kwestie van goed nadenken en slim organiseren (geleerd van een artikel ’Can you say what your strategy is?’).
Achter in het boekje is een leeswijzer over de publieke leermeesters van Pieter Mostert. Vuistregels immers leer je niet vanuit een boekje maar van leermeesters. De vuistregels kunnen wel gebruikt worden in een schoolteam en getoetst aan de eigen onderwijspraktijk. Ook kun je een eigen onderzoeksgesprek starten naar je eigen vuistregels: van welke leermeesters in je persoonlijk verleden heb je vuistregels geleerd die voor jou nog steeds waardevol zijn?
Aldus geven beide boeken handreikingen om op een filosofische wijze de eigen praktijk van zorg, welzijn en onderwijs nader te onderzoeken. In een tijd van grote veranderingen door de opgedrongen marktwerking zoals velen die in de praktijk ervaren, is het goed om momenten in te bouwen waar zowel leidinggevenden en praktijkwerkers met elkaar op gelijkwaardige wijze gesprekken te voeren over de kwaliteit van het werk, over het ’goede leven’. Naast zakelijkheid en meetbare prestaties gericht op economische doelen zou het ook goed zijn structureel meer vrije ruimte in te bouwen waarin nagedacht kan worden over hoe de menselijke kwaliteit van de eigen arbeid verbeterd kan worden. De samenleving met haar grote dynamiek als gevolg van globalisering, technocratisering en waardenpluralisme is zo complex geworden dat het vraagt om tijd en ruimte om hieraan aandacht te besteden, ook in werksituaties. Maar ik vrees dat die prioriteit vaak niet gesteld zal worden, omdat iedereen steeds verder opgejaagd wordt om patiënten en leerlingen nog tot grotere prestaties te bewegen. Wij willen in het onderwijs immers weer tot de vijf best presterende landen van de wereld behoren? Of willen we als gezondheids-, welzijns- of onderwijsinstelling ook kiezen voor een leefbare duurzame wereld waarin we iedereen tot nadenkende en kritische burgers worden opgeleid die via onderzoek hun eigen werkomgeving willen verbeteren?