Pedagogiek
in praktijk

De puberdagboeken. Hoe tieners over hun leven schrijven

Samenstellers: Monica Soeting en Nina Wijsbek
Door: Bas Levering

De puberdagboeken van Monica Soeting en Nina Wijsbek vormen een rijke bron voor pedagogische analyse. Hun bundeling, die voorbeelden levert van zielenroerselen van meisjes en jongens van de tussen de twaalf en de achttien, beslaat ruim honderd jaar.

 

Soeting en Wijsbek kozen voor hun bundel een plausibele hoofdstukkenindeling. Het eerste hoofdstuk gaat over het waarom van het dagboeken schrijven. Ze loogenstraffen het vooroordeel dat het schrijven van dagboeken een meisjesaangelegenheid zou zijn. In het tweede hoofdstuk gaat het over de dagelijkse puberproblemen. Ze knoeien nogal met de leeftijdsafbakening en met de begrippen puberteit en adolescentie. Het derde hoofdstuk gaat over vriendschappen. Die gaan, komen lang niet altijd, maar zijn voor de jongeren beslist heel belangrijk. Vanzelfsprekend is er een hoofdstuk over verliefdheid en vrijages. In het interview met de samenstellers door Jan Mol van de Tros-Nieuwsshow moest het als altijd vooral weer daarover gaan. Het vijfde hoofdstuk is aan filosofische beschouwingen gewijd, het zesde bevat fragmenten met bespiegelingen over de toekomst.

Zo’n indeling is, hoe plausibel ook, altijd problematisch. Je komt in het boek fragmenten tegen die net zo goed in een ander hoofdstuk hadden kunnen staan. maar dat is onvermijdelijk. Er is gelukkig voor gekozen om langere dagboekfragmenten op te nemen. De notities beslaan vaak een flink aantal dagen achtereen. Zo leren we verschillende de jongeren door de twintigste eeuw heen echt een beetje kennen. Het is me niet duidelijk waarom de dagboekfragmenten binnen de hoofdstukken niet in chronologisch volgorde zijn opgenomen.

De ‘steekproef’ uit de dagboeken uit het Nederlands Dagboekarchief is natuurlijk veel te klein om ook maar iets zinnigs over de historische ontwikkeling te kunnen zeggen. Maar waarom hoofdstuk 1 bijvoorbeeld juist begint met een dagboekfragment van Eva uit 2004 en eindigt met een van Hendrik uit 1911 ontgaat mij volkomen.

De samenstellers moeten hun beeld van de historisch ontwikkeling dus wel aan andere bronnen ontlenen. Ze blijken in de inleidinkjes in de afzonderlijke hoofdstukken wel erg uitgesleten paden te betreden. Daar komt nog eens bij dat ze in de fragmenten zelf niet op zoek gaan naar mogelijke interessante inbreuken op vertrouwde historische lijnen. Ze claimen overigens dat de verschillen tussen de dagboekfragmenten door de jaren heen helemaal niet zo groot zijn en dat ze vooral het taalgebruik betreffen. Die verschillen in taalgebruik zijn aanzienlijk en staan wat mij betreft bijvoorbeeld juist voor zeer ingrijpende veranderingen in relaties met anderen. Toch maar even twee voorbeelden uit hoofdstuk 4: Eva (1988), zomer 2004: ‘Ik moest een traantje laten toen ik F. weer met Frank zag zoenen, dus toen d8 ik oke nu ff wat anders! Al snel zag ik Stef opeens staan: geile gozah! Nou ik kende m natuurlijk wel aardig van de fietstocht van Nexus naar L. laatst dus we raakten aan een chill praatje. (...) Hij zoent f*cking chill! Een uithoudingsvermogen heeft die gast! Niet normaal! Mr goed hij is de van het.’ En Ria (1921), 27 mei 1939: ‘Toen gingen we huiswaarts. Ted en Lies voorop, Henk met mij. Al gauw waren we een heel eind achter. Toen waagde Henk het maar eens met zoenen. Nu was ik echt onverschillig: liet hem maar begaan. Vind je dat heus zo erg, vroeg hij aan mij. Ik zei maar niets. Maar wat ik dacht. Hij dacht zeker dat hij de eerste was? Stakker hè, want dat was hij niet.’ Soeting en Wijsbek hebben er terecht voor gekozen om alle fragmenten zo op te nemen als ze in de dagboeken staan, de taalfouten incluis.

Nogmaals, bij de ‘steekproef’ gaat het om selectie van een selectie van een selectie, want er mogen dan heel veel dagboeken geschreven zijn en worden, we weten niet of het een bijzondere groep is die zich eraan waagt, wie ze op welke gronden aan Het Dagboekarchief heeft aangeboden, en wat de keuze van Soeting en Wijsbek heeft bepaald. Daarnaast is het een illusie om te denken dat men in zijn dagboek volstrekt open is. Altijd is er de verwachting of de angst dat mensen het zullen lezen. Daarbij komt het besef, dat als je ze niet vernietigt, iemand ze ooit daadwerkelijk lezen zal. Of Hendrik (1896) (favoriet van een van de samenstellers), die in 1914 in zijn dagboek een verhandeling over atheïsme schrijft, representatief is voor voor zijn tijd, is niet te zeggen. Indrukwekkend is zijn schrijven in ieder geval wel.

 

De samenstellers hebben zoals gezegd grote moeite om de door hun gekozen leeftijdsgroep (van 12 tot 18) te benoemen. Ze worstelen met de lastige termen ‘puberteit’ en ‘adolescentie’ en kiezen, zoals dat vaker gebeurt voor de lekkerder bekkende term puberteit, overlopend van de klassieke Sturm und Drang-associaties. Maar in de wetenschap is de puberteit gereserveerd voor de lichamelijk seksuele ontwikkeling die zo tussen het tiende en veertiende levensjaar wordt afgewikkeld. De vier jaar daarna ook puberteit noemen is gewoon fout. Ooit was het gebruikelijk om over de ‘psychologie van de middelbare schoolleeftijd’ te spreken. Zoiets hadden Soetink en Wijsbek ook moeten doen.

De samenstellers hannesen ook met het idee van een jeugdperiode met bijzondere kenmerken als historisch-maatschappelijke constructie. Zo rijgen ze op pagina 14 de volgende uitspraken op een onnavolgbare manier aan elkaar: ‘Maar of je nu de puberteit als een constructie ziet, of als een onontkoombaar lichamelijk proces: een mensenleven is natuurlijk nooit statisch. We hebben altijd met lichamelijke en mentale veranderingen te maken, of we nu twaalf of tachtig zijn.’ Het gaat er nu juist om dat de lichamelijke veranderingen in de puberteit veel ingrijpender en van een heel andere orde zijn dan op je tachtigste. Niet alleen wat dat betreft staat de inhoud van het voorwoord van Rob van Essen en die van de inleiding van de samenstellers haaks op elkaar. ‘Die veranderingen staan echter niet los van culturele en maatschappelijke ontwikkelingen,’ vervolgen de samenstellers. ‘Pubergedrag is altijd voor een deel aangeleerd.’ Ze bedoelen waarschijnlijk te zeggen dat het gedrag niet volledig biologisch bepaald is, maar is er iemand die zoiets zou willen beweren? ‘Daarom gedragen pubers zich soms zoals het van een puber wordt verwacht.’ Dat nu is juist niet typisch voor de puber, maar een algemeen gegeven: zo gedraagt een kind zich vaak als een kind zich hoort te gedragen en vertoont een volwassene vaak gedrag dat van volwassenen wordt verwacht. Het bijzondere van pubers is dat zij dit zich vaak bij uitstek bewust zijn en ermee spelen. Dáárbij passen de uitspraken die de samenstellers aanhalen: ‘Ik ben zo blij dat ik deze leeftijd heb, dat ik een “teenager” ben, dat ik gekke buien mag hebben.’ Een ander vijftienjarig meisje: ‘Hé, ik ben puber en niemand begrijpt me. Hoezo cliché.’

Omdat het aantal fragmenten veel te klein is om een historisch ontwikkeling op te kunnen baseren hadden de samenstellers zich wat mij betreft veel beter op de bijzondere inhoud van de door hen geselecteerde fragmenten kunnen richten. Als je dat doet, valt er veel moois aan de bundel te beleven. Zo is het verhaal van Janny (1943) uit 1959/60 (p. 61-71) een prachtig voorbeeld van hoe het wederzijdse onbegrip tussen ouders en kinderen kan escaleren. Je zou eruit leren hoe je als ouder, bij uitstek in je relatie tot de puber, ervoor kan kiezen om de wijste te zijn.

De bundel was een idee van de uitgever, niet van de samenstellers. Het lijkt wel alsof dat achtergrondgegeven het hele boek tekent. Maar wat er ook op de omkadering door de samenstellers is aan te merken, voor pedagogen biedt het boek een fascinerende inhoud, die voortdurend interessante vragen oproept. Prachtig onderzoeksmateriaal. Wat dat betreft is het heel erg jammer dat het boek zo dun is. Maar ook voor die beslissing zal de uitgever graag de verantwoordelijkheid op zich nemen.

 

Monica Soeting & Nina Wijsbek (2017). De puberdagboeken. Hoe tieners over hun leven schrijven. Amsterdam: Thomas Rap. ISBN 9789400407633; 192 pagina’s; € 14,99.

 

Het Nederlands Dagboekarchief werd in 2009 opgericht door Mirjam Nieboer en Monica Soeting. De verzameling en het beheer erover is gebaseerd op het Deutsches Tagebucharchiv in Emdingen. De collectie omvatte in 2013 duizendtal dagboeken. De ontsluiting geschiedt door vrijwilligers. Degenen die dagboeken overdragen sluiten een contract met het archief waarin onder andere de wijze van overdracht (bruikleen, eigendom) en openbaarheid worden vastgelegd. Sinds 2013 is het Nederlands Dagboekarchief gehuisvest in het Meertens Instituut in Amsterdam.



Naar homepage