Hoe Haags is de Haagse opvoedingscanon?
Achteraf blijkt het bij de Haagse opvoedingscanon om een ander project te gaan dan zich een aantal jaren geleden liet aanzien. Het grote enthousiasme om allerhande plaatselijke problemen op te lossen door het opvoedgedrag van ouders te beïnvloeden, dat je bij alle wethouders Jeugd in de grote steden aantreft, leidde bij de Haagse wethouder Sander Dekker tot dit initiatief. Nu het boek er ligt en de website gereed is dringt de vraag zich op wat er nu typisch Haags aan is. Dekker presenteert in zijn ‘Welkom’ het onderzoek naar het kennisniveau van ouders en professionals in zijn stad als Europese primeur. Niet minder dan veertigduizend Hagenaars gaven aan meer behoefte te hebben aan informatie en advies over opvoeding en maakten via een kennistoets kenbaar waar die behoefte op neerkwam. De Canon, die uit 51 korte, heldere en informatieve hoofdstukken over de opvoeding en ontwikkeling van kinderen bestaat, had wat mij betreft even goed door het Ministerie voor Jeugd en Gezin uitgegeven en gefinancierd kunnen worden. Hij is voor ouders in Maastricht namelijk even informatief en ligt ook daar in de boekhandel.
De Canon is geschreven onder verantwoordelijkheid van het lectoraat Jeugd en Opvoeding van de Haagse Hogeschool onder de bezielende leiding van de psycholoog René Diekstra, die zelf ook veel van het schrijfwerk voor zijn rekening genomen heeft. Het project past het lectoraat als een maatkostuum. Het achtergrondidee is dat er in de wetenschap zoveel kennis over opvoeding en ontwikkeling ligt opgeslagen die ouders en professionals nooit bereikt, dat van die overdracht nu maar eens echt werk gemaakt moet worden. De ondertitel van het boek is in dit verband veelzeggend: Omdat over kinderen zoveel meer te weten valt. De veronderstelling is dat opvoeders dankzij deze kennis betere opvoeders kunnen worden. Dat is heel goed mogelijk. De manier waarop Diekstra benadrukt dat elk kind anders is, kan bijvoorbeeld voor opvoeders zeker een eyeopener zijn. Voor heel veel van de onderwerpen (als ik goed geteld heb 22 van de 51) zijn de bekende experts van buiten aangetrokken, zoals Van der Molen over de hersenen, Delfos over sociaal-emotionele ontwikkeling, Van IJzendoorn over gehechtheid, Tavecchio over het verschil tussen jongens en meisjes, Kroon over pikken en jokken, Schippers over verslaving, Kerssemakers over riskant gedrag, Dijkstra over mishandeling en geweld, Van der Pol over creativiteit, fantasie en spel, Goorhuis-Brouwer over spreken en lezen, Spruijt over echtscheiding, enzovoort, enzovoort. De leden van de kenniskring Jeugd en Opvoeding hebben een groot aantal van de andere hoofdstukjes voor hun rekening genomen. Janneke Wubs, Carolien Gravesteijn, Marion van der Sande en Jakob Rigter kunnen in veel van die gevallen niet op eigen onderzoek bogen, maar dat mag je natuurlijk ook niet verwachten.
Of de Canon inderdaad niet belerend of betuttelend is, maar slechts een uitgestoken hand naar een ieder die het beste met zijn kind voorheeft, zoals Dekker in zijn ‘Welkom’ aangeeft, is de vraag. Ik ben er zelf niet zo dol op als verzonnen kinderen met naam en toenaam sprekend worden opgevoerd, zoals dat in veel van de hoofdstukjes gebeurt. Die ene vraag per hoofdstuk, met het juiste antwoord (onder uitdrukkelijke verantwoordelijkheid van het lectoraat) achterin het boek en nadere uitleg op de website, bevallen me beter, al lijken me niet alle antwoorden even evident. Inderdaad, of iets als belerend of betuttelend overkomt, heeft vooral met toon en persoonlijke smaak te maken. Belangrijker is wellicht de constatering dat de waarden en normen die al die hoofdstukken dragen nergens apart worden besproken of gewogen.
De Canon is opgezet volgens het ecologisch systeem van Bronfenbrenner dat gebaseerd is op een transactionele opvatting van ontwikkeling. Toevoegingen in de toekomst zijn te verwachten op grond van uitkomsten van nieuw onderzoek en naar aanleiding van de onderwerpen die dan belangrijk zullen worden gevonden. Wie bepaalt eigenlijk wat belangrijk is? Diekstra laat het bij de constatering dat de Canon, net zoals de mensen die hem hebben samengesteld en de mensen die het onderzoek ervoor hebben gedaan, een kind van zijn tijd is. Deze ‘Canon van Opvoeding’ is in feite een ‘Canon van Opvoeding en Ontwikkeling’, zegt Diekstra zelf (p. 219). Volgens mij is het vooral een ‘Canon van Ontwikkeling’. Zijn eerste hoofdstuk heet ook ‘Ontwikkeling’ en niet ‘Opvoeding’. Volgens Diekstra is de bepaling van opvoedingsdoelen – hij wil er glashelder over zijn – niet aan de wetenschap, maar aan de gemeenschap en de samenleving, de kinderen en de jongeren zelf. En zo reduceert hij, als alle empirisch-analytici, de opvoedingswetenschap tot middelenwetenschap. Wat hij desondanks op grond van het Kinderrechtenverdrag over de inhoud van opvoedingsdoelen zegt, kom je bij psychologen die zich over opvoeding uitlaten wel vaker tegen en is volstrekt ontoereikend. Dat kan natuurlijk ook niet anders bij formuleringen die zowel in Nairobi als in ’s-Gravenhage geldig moeten zijn. Uit zijn merkwaardige definitie van opvoeden, die zowel het bedoelde als het onbedoelde beïnvloeden van de ontwikkeling insluit, leidt Diekstra tussen neus en lippen door nog wel even de pedagogische verantwoordelijkheid van alle volwassenen af. Hoe wenselijk dat wellicht op zichzelf moge zijn, zo gaat dat natuurlijk niet.
René Diekstra en Malou van Hintum (red.). Opvoedingscanon. Omdat over kinderen zoveel meer te weten valt. Amsterdam: Bert Bakker. 248 pagina’s. ISBN 978 90 351 3514 7. € 15,-. www.opvoedingscanon.nl