Pedagogiek
in praktijk

De alledaagse kracht van de sport

Auteurs: P. Verweel en M. Wolterbeek
Door: Edu Dumasy

In onze multiculturele samenleving waarin het probleem van de integratie van onze allochtone medelanders en daarmee de sociale cohesie in onze samenleving steeds nijpender lijkt, wordt men zich steeds bewuster van de alledaagse kracht van de sport. Dit is dan ook de titel van het boek onder redactie van Paul Verweel en Marlies Wolterbeek over ontwikkelingen in Kleurrijke Sportverenigingen.

Met name voetballen is een populaire sport onder de allochtone jeugd, zowel in gemengde als in monoculturele Turkse of Marokkaanse voetbalclubs. Het boek bevat een zevental verhalen van de perikelen die zich afspelen in de bestuurskamers en de speelvelden van verenigingen en de playgrounds van de Richard Krajicek Foundation (RKF) of het Johan Cruyffcourt. Politieke, religieuze en vooral ook culturele verschillen komen aan bod als onze jeugd met hun diverse etnisch-culturele achtergronden zich overgeeft aan de fysieke maar soms ook verbale strijd op onze sportvelden. Misverstanden maar ook alledaagse oplossingen bij de sporters en bestuurders worden  in het boek behandeld.

Zo wordt in het eerste verhaal de ontwikkeling van voetbalclub SV Rivierwijkers belicht onder de titel ‘De Turken kunnen niet schieten’. Van een ‘witte’ Utrechtse volksclub uit 1947 met blanke leden werd het vooral vanaf 2005 een kleurrijke vereniging. Het blauw-witte voetbaltenue werd verrijkt met een ledenpopulatie van een steeds etnisch heterogener wordende samenstelling. Het royement van een Turkse vereniging zorgde voor een toeloop van Turkse spelers die een stempel op de club drukten, wat wel eens tot enige rivaliteit tussen Nederlandse en Turkse spelers leidde. De Turken zagen hoe Nederlandse jongens en meisjes gelijkwaardig werden behandeld en eigen keuzes mochten maken terwijl in eigen kring uithuwelijken nog regelmatig voorkwam. Politieke ontwikkelingen binnen de Turkse gemeenschap in Utrecht zorgden zelfs voor gewelddadige sporen in de sport zoals in 1979  toen een Turk tijdens een potje voetbal gedood werd.

In wilde competities kwamen etnische clubs van Turken, Grieken, Joegoslaven, Marokkanen en Spanjaarden tegen elkaar uit. In deze spectaculaire competitie ging het er vaak hard aan toe tot aan vechtpartijen met ‘bloed aan de paal’. Ondanks deze onderlinge rivaliteiten verbroederde men na de wedstrijd, al dan niet onder het genot van een potje bier. Daaruit blijkt dan ook de integrerende werking van de sport. Sport verbroedert ondanks culturele en religieuze verschillen, want jongeren met een moslimachtergrond drinken gewoonlijk geen alcohol.

Informeler gaat het toe op de playgrounds waar de jeugd uit de buurt zich spontaan op het voetballen werpt. Wat opvalt, is dat men zich aanpast aan de regels en structuren van de kerngroep die er de dienst uitmaakt, maar dat men zich altijd toch bewust is van de eigen etnische achtergrond. Enerzijds is er sprake van een wederzijds respect van in- en outsiders, anderzijds zijn er regelmatig conflictsituaties die vaak stilzwijgend worden opgelost. Want de voetbalkunsten bepalen uiteindelijk de onderlinge verhoudingen.

Ook in de andere verhalen zien we concrete voorbeelden van het onderlinge respect maar ook de beslechting van conflictsituaties, zoals bij de meisjesverenigingen. Vooral bij hen merken we dat ze ‘betwixt en between’ zijn: ze bewegen zich in de sportwereld tussen twee culturen en passen daardoor niet in, of moeten niet begrepen worden vanuit, een van die twee culturen. Zij moeten begrepen worden vanuit een nieuwe mix van opvattingen en gewoonten van twee werelden. Daarmee leren deze meiden zich een positie te verwerven in de mannenwereld. Volgens de socioloog Putnam biedt sport daarom de mogelijkheid bruggen te slaan naar anderen (bridging) en versterkt dat de samenhang (het cement) in de samenleving. Sport geeft je een sociaal netwerk, oftewel ‘sociaal kapitaal’ en daarmee groeit het zelfvertrouwen en het vertrouwen in de ander. Bovendien blijkt uit onderzoek dat het daarbij niet uitmaakt of dat in de eigen etnische of de gemengde verenigingen gebeurt. Verder wordt in het boek ook nog het belang van ouders benadrukt: niet de sporters maar vooral de ouders zien bij het sporten vooral de etnische verschillen die door hen positief of negatief genormeerd worden.

De auteurs stellen in de epiloog dat je die verschillen niet moet wegpoetsen. Ze pleiten ervoor niet te streven naar assimilatie aan de Nederlandse cultuur, maar naar accommodatie waarbij die verschillen op elkaar worden afgestemd.

Wat niet aan bod komt in dit boek is het belang voor veel allochtone sporters om via deze niet-talige maatschappelijke sector te stijgen door sociaal en ook economisch aanzien (denk bijvoorbeeld aan zo’n dertig Marokkaanse profvoetballers als rolvoorbeeld). Terwijl Nederlandse jongeren hun vrije tijd steeds meer vullen met computergames, zijn het juist allochtone sporters die vanuit hun sociaal-economisch gedepriveerde positie - als het met het onderwijs moeilijk lukt - vooral de ‘kracht van sport’ zien om te integreren.

En dat gebeurt zoals in dit boek wordt geschetst vaak imperfect, kneuterig of informeel. Ook wordt een indruk gegeven van de incidentele rivaliteit tussen allochtone en autochtone sporters, vooral als er etnische clubs in het geding zijn. Het voorval in 2010, waarbij bepaalde Brabantse dorpsclubs weigerden met allochtone voetbalclubs uit de stad te voetballen, is hiervan een extreem voorbeeld.

Iedereen die sport en bewegen een goed hart toedraagt, herkent de talloze actuele praktijkvoorbeelden van de acht auteurs en zal het boek daarom met genoegen lezen.

P. Verweel en M. Wolterbeek (red.) (2011).   De alledaagse kracht van de sport. Amsterdam: SWP. ISBN: 978 90 8850 204 0, 128 p., € 15,90.

Edu Dumasy



Naar homepage