Deze door Ronald Giphart samengestelde bundel bestaat uit een selectie van honderd fragmenten uit de Nederlandse literatuur van 1880 tot nu, die allemaal als centraal thema de overgang naar de volwassenheid hebben. De keuze voor een omgekeerde chronologische volgorde en de nadruk op het recente maakt de bundel zeker toegankelijker voor een breed publiek. De minder recente fragmenten, van 1889 (De kleine republiek, Lodewijk van Deyssel) tot 1963 (Bij nader inzien, J.J. Voskuil) zijn mogelijk lastiger te verteren, maar zijn nog bijzonder actueel.
De overgang van kind naar volwassene is in de praktijk vaak een langzaam en impliciet proces. Het kind maakt zich in de regel geleidelijk los uit de oude structuur en zal tegelijkertijd zijn eigen identiteit steeds verder uitbouwen. Een bloemlezing is niet het meest geschikte middel om uitgebreid aandacht te besteden aan de ontwikkelingspsychologische mechanismen die hier achter schuilgaan. Het is daarentegen een krachtig middel om individuele ervaringen, gevoelens en gedachten te beschrijven die gepaard gaan met deze transitie. Daarin is Giphart met deze bundel zeker geslaagd. De diversiteit aan ervaringen die in de bundel zijn terug te vinden vormen een mooie afspiegeling van de vele verschillende manieren waarop jongeren groeien naar volwassenheid. Het is daarmee een rijke ervaringsbron voor zowel jongeren als opvoeders.
Door de verhalende opzet krijgt de overgang naar de volwassenheid het karakter van een definitieve bewustwording. De hoofdpersonages worden zich bewust van het feit dat het leven door hun eigen ervaringen en acties structureel aan het veranderen is. In ieder van de honderd fragmenten is dit terug te zien in de verhoogde spanning tussen de binnen- en de buitenwereld. Als contrast is dit bijvoorbeeld duidelijk uitgewerkt in het korte stuk uit Zwarte kerst van Bart Chabot. Inhoudelijk verschillen de fragmenten sterk, maar de door Giphart zelf benoemde subthema’s zien we vaak terugkeren: de strijd tegen de ouders, de afkeer van de burgerlijkheid, het ervaren van weerzin tegen anderen, de liefde en de ontluikende seksualiteit komen in de meeste fragmenten terug. De zoektochten van de hoofdpersonages leiden niet in alle gevallen tot een tot vrolijkheid stemmende ontwikkeling. Vervreemding, eenzaamheid en verdriet lijken voor sommigen een blijvend onderdeel van hun verdere bestaan te gaan worden in plaats van een tijdelijke bijwerking van de zoektocht (Van de koele meren des doods, Frederik van Eeden; Orang-oetans drijven niet, Stephan ter Borg; Een uitzonderlijke vrouw, Christophe Vekeman; Misfit, Vincent Overeem). Sommigen doen verwoede pogingen om te ontsnappen aan de zich aankondigende zoektocht. Zij allen zijn zich echter terdege bewust van de noodzakelijkheid van de op stapel staande veranderingen in hun leven. Dit wordt prachtig geïllustreerd in het verhaal Zondagskind van Philip Snijder, waarin zich een nieuw verlangen in de opgroeiende jongeman openbaart. In de eerste plaats wil de jongen dit niet en probeert hij dit verlangen letterlijk weg te schreeuwen. Het onvermijdelijke laat zich echter niet onderdrukken en zo krijgt in dit fragment het verlangen uiteindelijk een plek doordat zijn vader het verlangen benoemt. Anderen omarmen de zoektocht en koesteren deze als levensdoel op zich. Dit zijn de zogenaamde nietsnutten, de eeuwige studenten, de ‘aanmodderfokkers’. Deze jongeren houden angstvallig vast aan een egocentrische wereldoriëntatie inclusief mogelijke escapes met alle nadelige gevolgen van dien. Dit is duidelijk terug te zien bij het fragment uit Ketamine van Thijs de Boer. De meeste hoofdpersonages komen echter tot een (tijdelijke) oplossing van hun problemen waarbij ze vaak een illusie of twee armer zijn geworden maar veel ervaringen rijker, met als resultaat dat ze door kunnen.
De problemen zelf lopen sterk uiteen, net zoals de levens van de personages. De een worstelt met zijn behoefte aan broederlijke vriendschappen, de ander ondergaat sterk wisselende stemmingen en gaat gebukt onder een continue gedachtestroom (Dagen zonder Dulci, Deniz Kuypers). De lezer is getuige van de vaak typische wereldjes van de jongeren met al hun eigenaardigheden. In de bundel zijn het voornamelijk de jongens die opvallen in hun typische taalgebruik en naar buiten gerichte gedrag dat sterk verankerd lijkt te zijn in hun vriendenkring (bijvoorbeeld De belofte van Pisa, Mano Bouzamour). De meiden zitten vaker vast aan wat al dan niet imaginaire anderen van hen vinden en houden zich al meer bezig met hoe het hoort te zijn (wat dat ook moge zijn). Uiteindelijk geldt voor beide seksen dat ze deze jongerenwereldjes moeten overwinnen om zelf verder te komen. De strijd, in de vorm van allerhande conflicten met zichzelf en hun omgeving, gaat gepaard met veel emoties. In de fragmenten lopen deze emoties sterk uiteen, maar gemeenschappelijk zijn de met de emotie gepaard gaande sterke lichamelijke sensaties. Het is duidelijk dat de nieuwe kracht van de ervaren emoties nog een plek moet krijgen binnen de psyche van deze jongeren, voordat de lichamelijke ongemakken ervan verdwijnen.
Sommige personages ontdekken de ongemakkelijke relatie tussen liefde, seks en (on)macht (Het doosje van Toeti, Hugo Pos; Gimmick!, Joost Zwagerman) wat voor hen een tijdelijke afkeer van het andere geslacht tot gevolg heeft. We maken kennis met de ambivalentie van ouderlijke bezorgdheid (Wilde nacht, S. Carmiggelt) en zien hoe je jezelf los kunt maken van een beklemmend nest door heerlijk en schaamteloos de draak te steken met jezelf (Figuranten, Arnon Grunberg). Andere personages komen achter de aantrekkelijkheid van hun eigen verschijning maar zijn nog niet in staat de gevolgen daarvan te overzien, wat bijvoorbeeld resulteert in een ongewenste tienerzwangerschap (De schaamte voorbij, Anja Meulenbelt). In andere fragmenten spelen de levensomstandigheden een grote rol bij het (vervroegd) intreden van de volwassenheid. Of de vroege confrontatie met de kwetsbaarheid en de sterfelijkheid van de mens en die van ouders in het bijzonder (Hoe staat het met de liefde?, Bert Natter; Griffioen, François Pauwels).
In het denken van de personages valt op hoe stormachtig het er in hun hoofd aan toegaat. De sterk ontwikkelde zelfspraak wordt vaak in de war geschopt door diepzinnig verwoorde twijfels, hardnekkige (voor)oordelen, en/of idealisering van anderen. Daarbij speelt alles zich af onder de keurende blik van een imaginair publiek. Ook denkproblemen van ernstiger aard steken regelmatig de kop op. Wanen, hallucinaties en nieuwe, vreemde gedachten overvallen de personages (De (ver)wording van de jongere Dürer, Leon de Winter). Zo lang zij niet ontaarden in een adolescentenpsychose lijken het de neveneffecten te zijn van een grote verandering in het denken. Het magisch denken moet ruimte gaan maken voor een denken dat sterker geënt is op idealen en levenswijsheden.
Al met al is de bundel een bloemlezing waarin we kennismaken met de denk- en leefwereld van de hoofdpersonages die op velerlei manieren geconfronteerd gaan worden met de volwassen wereld. En, of ze nu willen of niet, zij moeten alle honderd op hun eigen manier daarvan deel gaan uitmaken.
De Nederlandse coming of age-literatuur in 100 verhalen. Verzameld door Ronald Giphart (2014). Amsterdam: Prometheus. ISBN: 9789044625844; 960 pagina’s; € 5,- (ramsj); € 24,95 (originele prijs).