Ergens tijdens de eerste colleges van een studiejaar begon de discussie. Het plan was dat we een onderzoeksgroep zouden simuleren. Met een groep van ongeveer twintig tweede- en derdejaars pabostudenten wilde ik een gezamenlijk onderzoekje opzetten. Eerste vraag aan de groep: hebben jullie suggesties voor een onderwerp? Michel, een van de weinige jongens, kwam met een idee: ‘Deze zomer heb ik een artikel gevonden waarin de theorie van de meervoudige intelligenties radicaal onderuit wordt gehaald. Het schijnt dat de theorie van Gardner niet wetenschappelijk onderbouwd is, terwijl we er hier op de pabo mee doodgegooid worden. Ik wil dat weleens uitzoeken.’
Dat leek mij, als lerarenopleider, en de anderen een goed idee en aldus geschiede. We zetten een gezamenlijk onderzoek op naar de theorie achter en de waarde van Gardners Meervoudige Intelligenties.
Michel is een atypische student, hij is ook atypisch voor de gehele beroepsgroep van werkenden in het onderwijs (inclusief de onderwijskundigen). Velen van ons zijn vatbaar voor wat we De Bruyckere en Hulshof onderwijsmythes noemen. Paul Kirschner, hoogleraar onderwijspsychologie aan de Open Universiteit, ageert ook al tijden tegen het klakkeloos aannemen van ‘uit onderzoek effectief gebleken’ theorieën en aanpakken. Samen met Van Merriënboer analyseerde hij die vatbaarheid voor uit overtuiging opgeblazen pseudowetenschap, op basis van literatuuronderzoek in een artikel in Onderwijsinnovatie (2013). Dat pseudowetenschap gemakkelijk gehoor vindt, komt onder meer door:
- de dramatische taal waarin de problemen en oplossingen verwoord worden;
- de ondersteuning met anekdotes en intuïtief logische redeneringen;
- de strak gedefinieerde grenzen van de discussie, waardoor kritiek lamgelegd wordt.
Bovendien, zo stellen Kirschner en Van Merriënboer, blijven de overtuigingen intact bij confrontatie met gegevens die deze tegenspreken. Een serieus probleem dus.
Het boek van De Bruyckere en Hulshof gaat de uitdaging aan deze mythes en pseudowetenschap te ontkrachten. De titel van het boek noemt een van de vele mythen die zij bespreken. Terecht benoemen ze dat onderwerp in hun titel. Het verschil tussen jongens en meisjes blijft immers al jaren op de agenda van onderwijsdebatten, workshops en symposia staan. Een min of meer vaste groep debaters (Tavecchio, Jolles, Volman, enzovoort) gaat telkens weer met elkaar het debat aan. Eens in de zoveel tijd wordt dan gescheiden onderwijs bepleit (in 2011 door de koepel van christelijk voortgezet onderwijs), dan weer moeten er meer mannen voor de klas. In het boek wordt de intuïtieve logica van ‘jongens lopen achter/zijn beter in rekenen/hebben manlijke rolmodellen nodig’ getoetst aan de wetenschap. Er blijkt geen overtuigend bewijs te zijn voor deze stellingen.
Het boek Jongens zijn slimmer dan meisjes gaat verder, op vier lemma’s na, eigenlijk niet over jongens en meisjes, het gaat over wat we in het onderwijs maar al te graag willen geloven. Het wordt inderdaad eens tijd dat we onderscheiden wat we mogen geloven en wat niet.
Mythes die door De Bruyckere en Hulshof onder meer ontmaskerd worden: jongens zijn beter in wiskunde dan meisjes, jongeren van nu zijn digital natives, we kunnen eigenlijk niet multitasken en we gebruiken maar 10% van onze hersenen. Mooi is ook het verhaal van de piramide van Maslow. De auteurs achterhalen dat Maslow zelf niet het model van een piramide gebruikte en niet vijf, maar uiteindelijk zeven elementen benoemd heeft. Ze gebruiken een citaat van Maslow uit 1962 die net als zij verbaasd is over hoe zijn theorie gebruikt wordt: ‘My motivation was published 20 years ago, and in all that time nobody repeated it, or tested it, or really analyzed or criticized it. They just used it, swallowed it whole with only the most minor modifications.’
Dat is eigenlijk nog steeds zo. We zijn met zijn allen te lui om het verder echt te onderzoeken en vinden het kennelijk heerlijk om zo in hokjes (en in het bijzonder in piramides) te denken.
De Bruyckere en Hulshof onderscheiden drie categorieën uitspraken: een uitspraak die niet klopt of waarvoor geen bewijs is (mythe); een uitspraak die genuanceerd ligt, een uitspraak waar nog ruimte voor discussie over is en/of nog geen sluitend bewijs voor is en een uitspraak waarvoor de auteurs geen wetenschappelijk bewijs hebben gevonden. Dertig stellingen worden er zo besproken. Daarnaast geven ze aan het einde van het boek tips om te voorkomen dat je onderwijsmythes voor waar aanneemt en geven ze ideeën voor onderwijsvernieuwing. Het boek is daarom eigenlijk verplichte kost voor iedereen in het onderwijs. Zeker voor de lerarenopleidingen. Het zou als verplichte literatuur op de lijsten moeten komen te staan. Sterker nog, studenten zouden pas aan hun praktijkonderzoekjes mogen beginnen nadat ze dit boekje hebben gelezen. Zo voorkomen we dat al die leerlingen in ons onderwijs interventies van studenten moeten ondergaan waar al lang van bewezen is dat ze wel of niet werken. Het boek gaat bovendien ook over onderzoek doen en kritisch beschouwen. Lerarenopleidingen willen tegenwoordig onderzoekende docenten opleiden. In plaats van een methodologieboek raad ik aan dit boek te gebruiken. Hier worden studenten kritischer van en het geeft bovendien hele gemakkelijke tips om slecht onderzoek te ontmaskeren. Terloops krijg je dus ook mee hoe je goed onderzoek zou kunnen doen.
Voor alle anderen, zeker ook voor redacties van praatprogramma’s, is het boek een must-read vanwege de nuance die het biedt met betrekking tot de hypes die telkens opduiken. Acht lemma’s gaan bijvoorbeeld over neuromythes, elders de ‘neurohype’ genoemd. Zeven gaan over technologie in het onderwijs. Het recente debat over iPadscholen versus Hannah Arendtscholen (aangewakkerd door Joke Hermsen die voor deze PiP is geïnterviewd door Bas Levering) in kranten en op twitter (#ipadscholen), was wellicht genuanceerder geweest als de bevindingen van De Bruyckere en Hulshof in de argumenten waren meegenomen.
Om terug te komen op het onderzoek dat ik met pabostudenten deed naar de Meervoudige Intelligenties van Gardner: we hebben weinig gevonden. Niet meer dan dat leerkrachten het een handige indeling vonden om mee te werken en de theorie ook voor waar aannemen. Dat is volgens het boek niet helemaal onterecht, maar eigenlijk is het meer een filosofie en zouden de intelligenties beter talenten genoemd kunnen worden. Aan Michel, die zelfs zonder dit boek al kritisch was op wat de opleiding hem vertelt, doe ik het boek cadeau.
Bruyckere, P. de, & Hulshof, C. (2013). Jongens zijn slimmer dan meisjes. En andere mythes over leren en onderwijs. Lannoo Campus en Van Duuren psychologie
Kirschner, P.A., & Merriënboer, J.J.G. van (2013). Wetenschap of overtuiging. Onderwijsinnovatie, 11(1), 26–28.