Billenkoek! Bewerkt en becommentarieerd door Tom Kroon en Paul Roosenstein
Niet lang geleden pleitte van Harten, woordvoerder van de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling voor het opnemen van een zinnetje in het Burgerlijk Wetboek dat tegen kinderen geen geweld mag worden toegepast. Er zullen weinig opvoeders zijn (vaders, moeders, pedagogische hulpverleners) die het met de strekking van Van Hartens voorstel niet grondig eens zijn. Of echter zo'n bepaling in ons wetboek daadwerkelijk moet worden opgenomen is een zaak waar men, naar blijkt, behoorlijk van mening over kan verschillen. Want, wat versta je onder geweld. 'Een klap op de bil', een 'weloverwogen gegeven pak rammel', 'een in drift gegeven afrossing' 'een pedagogisch tikje' 'een kneepje in de arm'? De term 'geweld' blijkt in dit verband een term te zijn die naar een veelvoud van verschillende handelingen verwijst en dus uiteenlopende oordelen oproept.
Dr. Diana Baumrind[1] probeert een genuanceerde bijdrage te leveren aan de discussie die in de Verenigde Staten rond lichamelijk geweld tegenover kinderen wordt gevoerd en deed onderzoek naar de schadelijke gevolgen van het slaan van kinderen voor hun welzijn op latere leeftijd. Rekening houdend met de talrijke factoren die naast slaan ook van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van kinderen, probeert zij de langere termijneffecten van verschillende vormen van slaan te bepalen. Onder slaan verstaat ze het slaan van kinderen op de billen, de armen of de benen met een vlakke hand, zonder lichamelijk letsel toe te brengen en met de intentie het gedrag van het kind te corrigeren.
Wijze van onderzoek
Om een duidelijk beeld te krijgen van het effect van slaan op de langere termijn stelde Baumrind een aantal eisen aan de onderzochte groep ouders. Zij maakt onderscheid tussen ouders die hard en vaak slaan, en ouders die niet, zelden of soms slaan. Ouders die hun kind afwezen of andere negatieve opvoedingsmethoden hanteerden, werden niet toegelaten tot haar onderzoek. Daarnaast maakt zij onderscheid tussen de gevolgen van lichamelijk straffen en andere disciplinerende technieken, zoals bijvoorbeeld verbale terechtwijzingen. Haar gegevens verzamelde zij door ouders en kinderen in hun eigen omgeving te observeren en door interviews met kinderen, ouders en docenten. Daarnaast maakte zij gebruik van gestandaardiseerde, op het onderzoek afgestemde psychologische tests. Ten slotte hield Baumrind rekening met de mate waarin ouders konden voorzien in het welzijn van hun kinderen. Om de mogelijk nadelige effecten van armoede uit te schakelen werd het onderzoek uitgevoerd in gezinnen van een gemiddelde, of iets meer dan gemiddelde economische status en ouders die een hoge graad van scholing genoten.
Sla nooit in het openbaar
Voor het onderzoek werd een nieuw instrument ontwikkeld dat bestond uit 71 items waarmee de wijze van disciplineren van de ouders kon worden weergegeven. Drie periodes werden bij kinderen onderscheiden: een voorschoolse periode (periode 1), een periode waarin de kinderen acht of negen jaar waren (periode 2) en een derde periode waarin de kinderen een jaar of 14, 15 waren. Ook werden verschillende groepen van ouders samengesteld op grond van de frequentie en intensiteit van het slaan, gebruik van hulpmiddelen bij het slaan en of zij het kind op een andere wijze lichamelijk disciplineerden, bijvoorbeeld door het door elkaar te schudden. Ook de wijze waarop verbaal werd gestraft werd gemeten.
Van elk gezin werd vastgesteld of planmatig en ondersteunend, flexibel en consequent werd opgevoed en er werden onderscheid gemaakt tussen zes opvoedingsstrategieën: autoritatief, democratisch, goed genoeg, directief, toegevend en afwijzend/ontkennend. Ook werd vastgesteld of het kind van jongs af aan al afwijkend gedrag vertoonde.
Geslagen kinderen doen het later niet slechter
Als je geen onderscheid maakt tussen de ouders die heftig slaan en weinig invoelend op hun kind reageren en ouders die dat wel doen, dan bevestigt dit onderzoek uitkomsten van andere onderzoeken: slaan heeft kwalijke gevolgen. Kinderen van deze groep ouders zijn zonder uitzondering minder competent en onevenwichtiger dan andere kinderen.
Ook bleek dat kinderen die in de derde periode iets meer dan gemiddeld, maar niet heftig, werden geslagen, op latere leeftijd enigszins minder competent en aangepast waren dan kinderen die weinig of helemaal niet werden geslagen.
Aan de andere kant bleek dat van jongs af aan bestaand, moeilijk en onaangepast gedrag, afwijkend gedrag op latere leeftijd nagenoeg geheel verklaart. En dat kinderen die in de voorschoolse leeftijdsfase nooit werden geslagen, op latere leeftijd minder goed aangepast waren dan kinderen die af en toe wel werden geslagen.
Uit eerder onderzoek was gebleken dat kinderen die opgroeien bij ouders met een autoritatieve of democratische opvoedingsstijl competent en goed aangepast gedrag vertonen. Deze ouders bleken gemiddeld, of meer dan gemiddeld te slaan in periode 1, de voorschoolse periode. In periode 2 en 3 sloegen met name autoritatieve ouders minder dan gemiddeld. De onderzoekster concludeert daaruit dat het mogelijk kan zijn dat de strenge manier van opvoeden in de voorschoolse periode ertoe leidt dat kinderen sociaal wenselijk en aangepast gedrag vertonen tijdens de adolescentie.
Wanneer er niet meer dan gebruikelijk werd geslagen, vond Baumrind in deze groep geen verband tussen slaan en nadelige effecten op de langere termijn in de mate van competentie en aangepassingsvermogen van het kind. Sterker nog, ook in gezinnen waar iets meer dan gemiddeld werd geslagen, vond zij geen verband tussen het slaan en onaangepast gedrag van het kind op latere leeftijd. Wanneer het kind op latere leeftijd toch ongewenst gedrag vertoonde of verminderd competent was, dan hield dit verband met afwijkend en negatief gedrag dat het kind al van jongs af aan vertoonde, met de autoritaire opvoedingsstijl van de ouders, of met afwijzing door de ouders.
Duidelijk werd ook dat níét slaan, niet leidde tot een hogere graad van competentie of aanpassing bij kinderen. Wel bleek dat niet slaan een lage geldingsdrang in de puberteit tot gevolg had. De slotconclusie van Baumrind is dan ook dat zij geen bewijs vond voor negatieve effecten van slaan als corrigerende techniek die alleen daaraan waren toe te schrijven.
De cultuur van het slaan
Toch raadt Baumrind slaan waarbij meer dan gematigde pijn ontstaat af, evenals impulsief slaan. In de voorschoolse leeftijd (twee tot zes jaar) is slaan het minst schadelijk en misschien zelf bevorderlijk. Slaan moet echter wel samengaan met toelichting en uitleg. Ouders moeten ook nooit in het openbaar slaan, luidt een ander advies en slaan moet gemotiveerd zijn vanuit het belang van het kind en niet vanuit het belang van de ouders. Verder mag pas na een waarschuwing geslagen worden en moet het bedoeld zijn als grensaanduiding of onderbreking. En tot slot mag de intensiteit van het slaan niet toenemen.
Sla pas na een waarschuwing en laat het bedoeld zijn als grensaanduiding of onderbreking.
Effecten van slaan hangen volgens Baumrind samen met de etniciteit, de leeftijd van kinderen en de ideologie van de ouders. Ook de betekenis die kinderen zelf aan slaan toeschrijven is van invloed. Deze betekenis hangt samen met de normen en waarden van de gemeenschap waar het gezin toe behoort en de mate waarin het kind de ouders ziet als liefhebbend en responsief. De effecten van slaan zijn dus cultuurgebonden. Wat in de ene cultuur als vernederend wordt gevonden, wordt elders door het kind zelf gevoeld als een verdiende tuchtiging.
Veruit de meeste volwassenen en adolescenten in de Amerikaanse cultuur zien slaan als een reguliere vorm van straf. En het grootste deel van de jong volwassenen vind slaan een geëigende corrigerende techniek om later bij hun eigen kinderen te gebruiken.
Zolang er geen bewijs is dat slaan schade berokkent, is er volgens Baumrind geen enkele reden om het van overheidswege te verbieden.
Beroepspedagogen zouden zich moeten afvragen wat de gevolgen zijn van het afraden van een opvoedingstechniek die bij velen ingeburgerd is. Zij vervreemden daarmee ouders eerder van zichzelf, dan dat zij hen betere opvoeders maken. Met adviezen die ingaan tegen ouderlijke voorkeuren, voorkeuren die in de meeste gevallen zijn gebaseerd op eigen ervaringen en culturele normen, kunnen ouders zich niet vereenzelvigen.
Dit betekent overigens niet dat Baumrind een voorstander is van slaan, noch dat zij deze techniek wil aanbevelen. Bij verlegen en angstige kinderen is het niet aan te raden en is het in de meeste gevallen ook overbodig.
De onderzoekster raadt wetenschappers aan om de grenzen van zijn/haar wetenschap niet te overschrijden. Aanbevelingen voor de politiek die wetenschappers doen, dienen te berusten op een onderzoek dat beantwoordt aan methodologisch strenge eisen. De studie van Baumrind toont aan dat er geen enkele reden is om de pedagogische tik als risicofactor aan te merken.
[1] Diana Baumrind is verbonden aan het Institute of Human Development van de Universiteit van California in Berkeley. In het artikel 'Does casually relevant research support a blanket injunction against disciplinary spanking by parents?' worden de resultaten van het onderzoek en de wijze van onderzoeken uiteengezet. Het volledige artikel van Diana Baumrind is te vinden op internet: http://ihd.berkeley.edu/BaumrindPaper.pdf. Veel informatie over slaan (spanking) kan ook worden gevonden op http://www.nospank.org/baumrind.htm.